Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Albus

betekenis & definitie

1. adi., wit (zonder glans), parma, nog wit (= zonder graveer- of beeldhouwwerk); poët., in het wit gekleed; spreekwoordelijk, albus aterne sit ignoro, hij is mij geheel onverschillig, Cic., albis praecurrere equis, met witte paarden (als bij een triumf) vooruitrijden = ver overtreffen, Hor., alba avis, een witte raaf, Cic. | grijs, grauw, plumbum, tin, Caes. | bleek, vaal, van ziekte, schrik, zorg, enz. | (van gesternten) helder, licht; verder = helder makend, de wolken verdrijvend; en lig. = gunstig, stella, Hor.

2. subst., album, i, n. wit, witte kleurstof, witte vlek. | wit bord voor publicaties, b.v. het bord, waarop de pontifex maximus de gebeurtenissen van het jaar op tekende, die men dan in zijn huis kon nalezen, Cic.; het bord voor het door de praetor bij zijn ambtsaanvaarding samengestelde jaarlijkse edict en voor tijdelijke verordeningen van de praetor, Sen.; album senatorium, de (sedert Augustus openlijk ten toon gestelde) senatorenlijst, Tac.; album (iudicum), de lijst van de door de quaestoren gekozen decuriën der rechters, Sen., Suet.; album profitentium citharoedorum, de lijst der citharoeden, die openlijk wilden optreden, Suet.

< >