I. ădĕō, adv. tot dat punt, tot daartoe, zover, fig., adeo res rediit, zo ver is de zaak gekomen, Ter. | (van tijd) zolang, vaak usque adeo, gevolgd door dum, donec, quoad, Ter., Cic. | (van graad) in dezelfde mate, even... als (ut of quasi), Com.; zo, zozeer, zo geheel. . . dat (ut); adeo non (nihil) ut etc., zo weinig, dat enz., Liv.; zeer, ten zeerste; zelfs, ja zelfs, ja wat nog meer is; juist, vooral, voornamelijk enz., id adeo, vooral dit, Cic., magis adeo, nog meer, Cic., tres adeo soles, drie gehele jaren, Verg.; si adeo, indien werkelijk, Com.; sive (aut, vel) adeo, of zelfs, of veeleer, of ook slechts, Com., Cic.; vooral atque adeo, en veeleer, en juister, of liever, Cic.; (ter bevestiging van het gezegde, aan het begin van de zin) in die mate, zozeer, zo; adeo non (na een negatie vooral na ne . . . quidem), des te minder, om niet te spreken van, Vell.; ook adeo alleen (na ne . . . quidem of quoque), des te meer, Tac.
II. ădĕo, ĭi, ĭtum (4), naar of tot iets of iemd gaan, - komen, adiri (van plaatsen), toegankelijk zijn, Liv.; adire manum alci, iemd foppen, teleurstellen, Pl.; adire ad praetorem in ius of alleen adire in ius, zich tot de rechter of het gerecht wenden, bij de rechter of het gerecht een aanklacht indienen, Cic.; een plaats enz. bezoeken, bereizen (bevaren), visiteren; zich om raad, hnlp enz. wenden tot, raadplegen, magos, Cic., libros Sibyllinos, Liv.; met vijandige bedoeling losgaan op, aangrijpen. | overdr., aan een bezigheid gaan, iets op zich nemen, ad rem publicam, zich aan de staatsdienst wijden, Cic., hereditatem, aanvaarden, Cic.; zich niet aan iets onttrekken, zich begeven in, ad periculum, Caes., periculum, Cic.