(1), het strafbare feit, bestaande uit het zich opzettelijk wederrechtelijk toeëigenen van eens anders goed, dat de dader anders dan door misdrijf onder zich heeft. Strafbaar gesteld door S.W. 321 vv. met gevang, tot 3 jaar of geldboete tot ƒ 60,—; verhoogd tot 4 jaar, indien de dader het goed onder zich had uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of zijn beroep of tot 5 jaar indien F. gepleegd is door voogden, curators of bewindvoerders.
F. gepleegd door ambtenaren in de uitoefening van hun betrekking is apart strafbaar gesteld in Sr. 359 en 361 met gevang, tot 6 jaar;(2) F. van staat, het strafbare feit bestaande uit het opzettelijk onzeker maken van eens anders afstamming. Sanctie: gevang, tot 5 jaar (Sw. 236);
(3) z Maan.