noemt men inrichtingen voor het vasthouden of afsluiten van deuren, laden, deksels, enz., Sluitwerk noemt men vaak in één adem met ,,hangwerk” (z Scharnier). Bij de eenvoudige sloten onderscheidt men die, welke slechts dienen voor het dicht houden van deuren enz. bv. door middel van een klink (oplegloopslot) of waarbij een grendel wordt uitgeschoven en die, welke als afsluiting een verschuifbare grendel bezitten en die een sleutel vereisen.
Bij sommige inrichtingen dringt de sleutel bij het insteken de delen, die de grendel vasthouden, weg (steekslot of cylinderslot). Hangsloten zijn aan alle zijden afgesloten en bezitten een beugel in plaats van een grendel. Zeer moeilijk, ten dele bijna onmogelijk, is het openen van veiligheidssloten door onbevoegden. Tot de talrijke constructies hiervan behoren het letterslot*, het klavierslot en het cylinderslot. Zeer bekend is onder de veiligheidssloten het Lips’ cylinderslot. De werking berust op het bewegen van een aantal metalen stiften, die in een lange cylinder achter elkaar in een rechte lijn worden aangebracht. Door het insteken van de sleutel worden de stiften op de juiste hoogte geheven; daarna kan men de sleutel omdraaien, waardoor de werking door een verbindingsstaaf op de slotschoot wordt overgebracht.