groep van N.-Amerik. prairie-indianen. Oorspr. landbouwers (maïs); in Oostelijker gebieden meest nomaden en jagers: Mandans, Hidatsa’s, Dakota’s, Crows e.a.
Tussen Missouri en Mississippi: Winnebago’s, Omaha’s, Panca’s, e.a.; landbouwers. In 1860 strekte hun gebied zich nog uit van het gebied der Arkansasrivier in het Z. tot Saskatchewan in het N. Nebraska en Dakota beschouwen zij als hun eigenlijk jachtgebied. In 1862 trokken zij plunderend en moordend door Minnesota, vanwege onrecht hun door Indianenagenten aangedaan. Ook later hebben deze stammen herhaaldelijk hun oorlogzuchtig karakter getoond.