De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 13-06-2020

Siberië

betekenis & definitie

N. deel van Azië, zich uitstrekkend van de Oeral tot de Bering Zee en de Zee van Ochotsk en van de N.-Ijszee tot de gebergten rond de Gobi en het Tarimbekken. Ong. 12.700.000 km2, ong. 19.500.000 inw. (1939).

Reusachtig tafelland, waarboven oudere gebergten, met veel meren en moerassen. Belangrijkste rivieren Ob, Irtysj, Jenissei, Lena. In het N. toendra’s, Zuidelijk daarvan woudgebied, in het Z.W. steppen. Continentaal klimaat met hete zomers en zeer koude, lange winters. Rijk aan mineralen: goud, zilver, lood, koper, steenkool, enz. Bevolking grotendeels Mongools.

In het N.O. en O. leven volken met een europide inslag, de Oud- of Talaeo-Siberiërs.Belangrijkste volken de (Mongoolse) Kirgiezen (in het Z.W.), Boerjaten (in het Z.) en de Jakoeten (aan de Lena en Oostelijker). Niettegenstaande de enorme uitgestrektheid van het gebied vertoont de bevolking een grote overeenkomst in uiterlijk en levensomstandigheden. Veeteelt, jacht en visserij zijn hoofdzaak. De sterk toegenomen Russische emigratie brengt echter grote veranderingen met zich mee. Vele herdersvolken gaan tot landbouw over, mijnbouw en industrie zijn in snelle opkomst. Staatkundig behoort het gebied bijna geheel aan Rusland.

< >