(principes) heetten in het Rooms Duitse rijk vooreerst allen, die een rijksambt bekleedden, dus hertogen, palts- en markgraven, bisschoppen en voorname abten, later allen, die een leen onmiddellijk van de keizer hadden. Door de „Reichsdeputationshauptschlusz” van 1803, werd een groot aantal rijksvorstendommen (alle geestelijke en bijna alle kleine wereldlijke) gemediatiseerd.
De vroegere regerende families bleven echter de titel behouden, zodat later de waardigheid van „Vorst” ook als blote titel kon worden verleend aan niet-afstammelingen dier geslachten.