(1) (dierk.) of woekerdieren, individuen die op (luizen*) of in (ingewandswormen*) andere dieren, en ten koste van deze, leven in de natuurlijke lichaamsholten of gaten of gangen boren in het lichaam. Verschillende P. hebben zuignappen of haken om zich vast te zetten.
Meestal zeer vruchtbaar. Overbrenging kan geschieden met het opnemen van voedsel, door bloedzuigende dieren of vliegen. P. kunnen soms dodelijke ziekten veroorzaken;(2) (plantkunde), planten, die de voor hun leven nodige voedingsstoffen uit andere levende wezens betrekken. Saprophyten nemen dode organische stoffen op (schimmels*, bacteriën* hengel*, ratelaar*). Sommige P. leven buiten op de gastheer (meeldauw-zwammen*. warkruid*), andere in of tussen de cellen. Soms ondergaat de gastheer een verandering (galnoten*, heksenbezems*). Bepaalde P. kiezen bepaalde gastheren.