(1894), Ned. dichter, typisch voor de gespannen generatie tijdens W.O. I, die oude en nieuwe waarden zocht te verbinden; uitnemend theoreticus in zijn essays en critieken (Gedachten op Dinsdag e.a.), als dichter van grote rijkdom aan taal en vormen doch bewust naar het eenvoudige woord strevend (De Wandelaar, Vormen, Nieuwe gedichten, toneelfantasie Pierrot aan de Lantaren enz.).
Schreef ook belangrijke Bijbelse spelen.