De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 13-06-2020

Luik

betekenis & definitie

(Fr., Liége) (1), Belgische prov. aan de Duitse grens. 3951 km2, 964.000 inw.; omvat: ten N. van de Klaas een gedeelte van Haspengouw (Hesbaye), vruchtbaar bouwland; in het N.O. het land van Herve, heuvelachtig, met veeteelt en boomgaarden; ten Z. van Maas en Vesder de N. uitlopers van de Ardennen (Condroz, Hoge Venen) met druk toeristenverkeer. Rondom de hoofdstad Luik een belang rijk industriegebied: steenkool- en ijzerwinning, metaalindustrie, glasindustrie (Val St.

Lambert), wapenfabrieken te Herstal, textielnijverheid te Verviers, suikerfabrieken in Haspengouw. Het voormalige prinsbisdom L. ressorteerde onder de aartsbisschop van Keulen behoorde dus niet tot de 17 Provinciën; in 1794 door de Fransen bezet, 1815 gevoegd bij Verenigd Koninkrijk, sedert 1830 aan België;(2) hoofdstad der Belg. prov. L., aan de Maas, 1896 ha, 156.200 inw., middelpunt van belangrijk steenkolengebied, met zware ijzerindustrie. Veemarkt. Universiteitsstad; zetel van bisschop. Belangrijke gebouwen: St. Pauluskerk (13e eeuw), St.

Jacobskerk (1014-1538), St. Bartholomaeuskerk (12e eeuw), St. Martinuskerk (16e eeuw), Paleis der Prinsbisschoppen, thans Paleis van Justitie (gedeeltelijk uit 16e eeuw).

Vermeld als stad in de 8e eeuw; herhaaldelijk in strijd tegen haar bisschoppen; veroverd door Karel de Stoute (1467) die haar muren sloopte Bekend is de verdediging van de vesting L tegen de Duitsers in W.O. I.