(pulmones), bij zoogdieren sponsachtige organen, door middel waarvan de ademhaling geschiedt. Het longweefsel bestaat uit microscopisch kleine, door haarvaatjes (capillairen) omsponnen, blaasjes, die het uiteinde vormen van de zich steeds verder vertakkende luchtpijp.
Door deze haarvaatjes en blaasjes heeft de gaswisseling plaats. Het bloed neemt n.l. in de longen zuurstof op en geeft koolzuur af. Bij vogels treden aan de L. uitstulpingen op (lucht- of longzakken) die als luchtreservoirs dienst doen. Bij amphibieën hebben de L. de eenvoudige vorm van vliezige zakken.