Van de eerste periode, vóór de derde eeuw vóór Christus, zijn slechts enkele gelegenheidsgedichten en inscripties over. De eigenlijke Latijnse letterkunde wordt ingeleid met een vertaling van de Odyssee door Livius Andronicus (284-204 v.C.), die ook Griekse toneelstukken in het Latijn vertaalde.
Het epische genre beoefende eveneens Ennius (239-169 v.C.). Plautus (254-184 v.C.) en Terentius (190-159) bewerkten stukken van de z.g. nieuwe Griekse comedie voor het Latijnse toneel. Lucilius (180-103 v.C.) schiep het satirieke vers, Cato (234-149) het wetenschappelijk proza (geschiedenis, landbouw). Lucretius (96-55 v.C.) gaf in De rerum natura (Over de wording der dingen) een groots filosofisch gedicht; Catullus (84-54 v.C.) was de grootste lyrische dichter der Latijnen. Cicero (106-43 v.C.), ook als politicus bekend, is de grootmeester van het Latijnse proza (redevoeringen, filosofische geschriften, brieven). De grote staatsman Caesar (100-44 v.C.) was tevens een voortreffelijk geschiedschrijver (o.a. De Bello Gallico over de Gallische Oorlog).Het tijdperk van Augustus (43 V.C.-14 n.C.) geldt als het gouden tijdperk der Lat. L.: Vergilius (70-19 v.C., Aeneïs, Georgica, Bucolica), Horatius (65-8 v.C., Oden, Epoden, Brieven). Livius (59 v.C.17 n.C., de nationale geschiedschrijver), Óvidius (43 v.C.-18 n.C., Metamorphosen, Tristia, Amores), Tibullus (54-19 v.C.) en Propertius (50-15 v.C.), dichters van elegieën.
Het ,,Zilveren Tijdperk" (1e-2e eeuw n.C.) omvat o.a. figuren als Seneca (4 v.C.-65 n.C., filosoof, opvoeder van Nero), Lucanus (schrijver van het episch gedicht Pharsalia), Persius (34-62, satiren), Petrorius (34-62, auteur van het geniale, realistische Gastmaal van Trimalchio), Tacitus (55-120, de grootste historicus der Romeinen: Annales, Historiae), Juvenalis (60-140 v.C., bijtende satiren, hekelt het zedenbederf), Martialis (40-104, epigrammen), Plinius de Oudere (23-79, omgekomen bij de uitbarsting van de Vesuvius, schrijver van een uitvoerige Historia naturalis), Plinius de Jongere (62-114, Brieven aan Trajanus), Suetonius (75-160, historicus).
De 2e en 3e eeuw hebben slechts één heidens schrijver van belang opgeleverd, Apuleius (geb. 130, De gouden ezel).
De heidense Latijnse literatuur sedert de 3e eeuw mist oorspronkelijkheid. De laatste belangrijke schrijver der klassieke cultuur is Boëthius (480524, De consolatione philosophiae).
Met Tertullianus en Minucius Felix begint (ca 200) een rijke christelijke Latijnse literatuur, die al spoedig een hoogtepunt bereikt in schrijvers als Ambrosius, Hiëronymus, Augustinus en de hymnendichter Prudentius (348-410), z Middellat, letterk.