in eigenlijke zin die kloostergenootschappen, waarvan de leden plechtige geloften (gehoorzaamheid, armoede, kuisheid) afleggen, en volgens een bepaalde door het hoogste kerkelijk gezag goedgekeurde regel leven. Ze staan niet onder het bisschoppelijk gezag, maar rechtstreeks onder de paus.
De oudste kloosterorde is die der Benedictijnen, later ontstonden o.a. de Cisterciënsers, Augustijnen, Kartuizers, Carmelieten, Trappisten, de bedelorden der Franciscanen en Dominicanen en het laatst (16e eeuw) de Jezuiëten (z blz. 798).