(Vuig. Isaias; Hebr. „heil is Jahwe”), de „koning onder de profeten”, omstreeks 740 v.C. in een visioen tot zijn ambt geroepen.
J. verkondigde Juda’s onherroepelijke ondergang wegens diep, godsdienstig en zedelijk verval; de Assyriërs zouden het oordeel voltrekken. Slechts een kleine rest zou zich bekeren en deelhebben aan het voorspelde Messiaanse rijk. Met hoofdstuk 40 van het gelijknamige Bijbelboek begint een veel jonger gedeelte (toegeschreven aan de zgn. Deutero-J. of tweede J., omstr. 540 v.C.), dat de Babylonische ballingschap veronderstelt, de ballingen troost en in aangrijpende bewoordingen de „Knecht des Heren” vooral in zijn plaatsbekledend lijden afschildert.