(1683-1764), Fr. componist en muziektheoreticus; organist in verschill. Fr. steden, sinds 1732 Parijs, door Lodewijk XV tot hofcomponist benoemd; belangrijk meester van het Fr. hoogbarok en rococo, als operacomp. voorganger van Gluck, als clavecimbelcomp. voltooier van Couperin, door zijn theor. werken grondlegger der nieuwere harmonieleer.
Schreef ruim 20 opera’s, clavecimbelwerken, cantaten, motetten, voorts Traité de L’harmonie.