insect behorende tot de Vliesvleugeligen*. Een bijenvolk bevat: een koningin, werkbijen en darren, alle ontstaan uit eitjes uit het lichaam van de koningin.
Darren zijn mannelijke dieren, ze ontstaan uit onbevruchte eitjes. Uit de bevruchte eitjes ontstaan koninginnen en werkbijen. De jonge pasgeboren koningin is niet bevrucht. Paart zij niet met een dar, dan legt ze na een paar weken onbevruchte eitjes waaruit darren komen. Paart de koningin, dan kan ze ook onbevruchte eitjes afleveren, waaruit darren ontstaan. Uit de eitjes, die wel bevrucht worden, ontstaan dan of werkbijen of koninginnen.
De werkbijen, die niet bevrucht kunnen worden, leggen wel eitjes; hieruit komen dus slechts darren. Na de paring met de koningin, die tijdens de vlucht plaatsvindt, verliest de dar het leven. - Werkbij', het bevruchte eitje wordt door de koningin op de bodem van een lege werkstercel afgezet. Na 3 dagen komt de larf uit het eitje, na 6 dagen is ze volgroeid. De larf spint haar cocon, na de rustperiode bijt de nu volwassen bij het wasdekseltje stuk en gaat op de raten. Later gaat ze aan het bouwen van de raten, daarna vliegt ze uit om stuifmeel, nectar en water te halen. Bijen kiezen steeds één zelfde bloemsoort uit waar ze telkens weer heen vliegen.
Werkbijen worden ± 7 weken oud (een koningin 3 à 5 jaar). - Darren blijven enige maanden bij het volk tot ze niet meer gevoed worden. In de winter bestaat het bijenvolk uit één koningin en 10.000—15.000 werkbijen.