in het Zeeoorlogsrecht goederen welker levering aan de tegenpartij door oorlogvoerende mogendheden verboden wordt, en die, als zij naar vijandelijk land worden vervoerd, ook op neutrale schepen, voor inbeslagneming vatbaar zijn. Tijdens de Kruistochten verboden de Pausen alle levering aan de Mohammedaanse landen.
Op overtreding stond de ban. Dergelijke leveringen waren contra bannum, vandaar de naam. In de latere eeuwen heerste veel verschil van mening over vraag, welke goederen als C. waren aan te merken. Hugo de Groot onderscheidde de goederen in 3 soorten:1. die, welke uitsluitend tot oorlogvoering dienden;
2. die, welke voor oorlogvoering en voor vreedzame doeleinden konden dienen;
3. die, welke niets met oorlogvoering te maken hadden.
De oorlogvoerende landen moesten zelf uitmaken, in welke klasse een bepaald goed gerangschikt werd, alsmede welke rechtsgevolgen zij aan deze indeling wilden verbinden. Deze leer werd vooral door Eng. toegepast. De - nooit in werking getreden - Londense Zeerechtsdeclaratie van 1909 gaf een tamelijk gedetailleerde omschrijving van C. In de loop der 18e en 19e eeuw is men het begrip geleidelijk milder gaan hanteren. Gedurende W.O. I en vooral W.O. II is de practijk echter veel strenger geworden, zodat men welhaast terugkeerde tot het oude absolute verbod van handel met de tegenpartij.