grootste werelddeel, wieg der mensheid, 44.200.000 km2 (4½ x Europa), ruim 1000 mill. inw. Tussen 1¼O-77⅓° N.B., 26° O.L.-169O W.L., begrensd door N.
Ijszee, Grote en Ind. Oceaan, Middell. en Zwarte Zee en Europees continent, even verbonden met Afrika (Suez-kanaal), van Amerika gescheiden door Beringstraat.Kusten. In N. vlakke aanslibbingskust. O.kust rijk aan schiereilanden en begeleid door rijen meest vulkanische eilanden. De Gr. Oceaan vormt randzeeën: de Beringzee, afgesloten door de Aleoeten en Kamtsjatka; de zee van Ochotsk, begrensd door de Koerden; de Japanse Zee, met steile kusten en begrensd door de Japanse eilanden; de O.-Chinese en Gele Zee, vlakke kusten, van Oceaan gescheiden door Korea, de Lioe-Kioe eilanden en Formosa; de Z.-Chinese Zee, begrensd door Philippijnen, Borneo en schiereiland Malakka. De Ind.
Oceaan dringt in het Z. diep door: Golf van Bengalen, tussen Voor- en Achter-Indië; O.kust steil in Malakka. daarna afwisselend vlak, moerassig en steil, O.kust van Voor-Indië (kust van Coromandel) vlak en zandig. Voor-Indië en Arabië worden gescheiden door de Arab. Zee; de W.kust van Voor-Indië in het Z. (kust van Malabar), vlak, daarna steil; Indusdelta laag. De Golf van Maskate en Straat Ormoes vormen verbinding tussen Arab. Zee en Perz. Golf, omzoomd door zandige woestijnen, in Arabië door steile klipkust.
Arab. kust aan de Rode Zee in Z. vlak, bezaaid met koraalriffen, in N. steil. Syr. kust vlak, ten N. van Kaap Karmel steil. De kusten van KI.-Azië steil.
Bodemgesteldheid. A. is ⅓ hoogland, ⅓ laagland. Hoogland bestaat uit hoogvlakten, ingesloten door bergruggen, hoofdzakelijk van W. naar O. In Midden-zL samenhangend hoogland, in N. begrensd door grote laagvtakte, in Z. overgaand in hoge bergketens. Hoogland het smalst, waar laagvlakten van Toeran en Indostan elkaar naderen. Hier wordt het plateau verdeeld in Voor- en Achter-Aziat. hoogland, verbonden door de Hindoe-Koh, een hoog sneeuwgebergte.
De Z. rand van het Achter-Aziat. hoogland vormt de Himalaja, met de Mt Everest (8840 m, hoogste berg ter wereld). Ten N. en evenwijdig loopt de Trans-Himalaja met Karakoroem als W. deel. De W. rand is het Plateau van Pamir, „het dak der wereld” (3000-4000 m). De N. rand bestaat uit een reeks ketens, waarvan de Tien-Sjan (Hemelsgebergte) voornaamste is; verder uit: Gr. Altaï, Sajanisch-, Changai-, Jablonoi- en Stanovoigebergte. Aan O. rand het Chingangebergte, op W. grens van Mandsjoerije, en N.
Chinese bergland. Centr.-Azië is een reusachtig hoogland, door Kwen Lun, Altyn-Tag en Nan-Sjan in twee delen verdeeld. In Z. ligt Tibet (3500-5000 m), het hoogste plateau der aarde; in N. een woestijngordel (Tarimbekken, Gobi of Sjamo). Het Z.-Chin. bergland bestaat uit verscheiden N.O.-waarts gerichte ketens; N.-China in W. bergland, in O. laagvlakte van de Hoangho. Van Tibet uit lopen naar Z.O. verscheiden hoge ketens, die Achter-Indië in 4 stroomgebieden verdelen. Ten Z. van de Ind. laagvlakte ligt het hoogland van Dekan (450-980 m).
Verder in Voor-Indië de W. en O. Ghats, die zich verenigen in het Nilgirigeb. In Voor-Azië in O. het plateau van Iran met Soeleimangebergte. In W. de laagvlakte van Mesopotamië, het hoogland van Armenië en Kl.Azië; tussen Zwarte en Kaspische Zee de Kaukasus met de Elbroes (Demawend 5900 m), het Syr. hoogland. In N. hoofdzakelijk de Siberische laagvlakte.
Rivieren. Naar Z.: Mekong, Irawadi, Ganges, Brahmapoetra, Indus, Eufraat, Tigris; naar O.: Amoer, Hoangho, Jantsekiang; naar N.: Ob, Jenissei, Lena. Steppenrivieren: Amoe en Syr Darja naar Aral Meer, Tarim naar het Lob Nor, Jordaan naar Dode Zee (-400 m., diepste depressie op aarde). Andere meren: Baikal, Balkasj, Tengri- en Koeko-Nor.
Klimaat. Omvat alle uitersten: koudste in N.-Siberië (-62,2° C.) en heetste (52,2° C.) aan Indus. In het Midden warme zomers en koude winters (landklimaat) ; Indië en China moessongebieden (afwisselend droge en natte jaargetijden), in Assam overvloedige, in Gobi geen regen.
Flora en Fauna. In N.: toendra’s met naaldwouden, rendieren, ijsberen; in de moessongebieden altijd groene gewassen, tropische wouden met olifanten, apen, slangen, rhinocerossen, tijgers; in de steppen en woestijnen: kamelen, antilopen, wilde paarden en ezels, hyena’s, jakhalzen, leeuwen.
Mineralen. Goud in Oeral en aan de bovenOb, -Jenissei en -Lena; zilver, lood, koper bij Nertsjinsk, platina in Oeral, tin op Malakka, Banka, Billiton, ijzer o.a. in Japan en China; steenkolen in Mandsjoerije, petroleum in Kaukasus, Iran, Irak, Birma, Indonesië, graphiet in Siberië, edelgesteenten in Indië.
Bevolking. Dichtheid zeer verschillend: dun bevolkt Siberië, bergland van Centr.-Azië, hoogvlakte van Tibet, de woestijnen en steppen. Dicht bevolkt: Chinese laagvlakte, Indus-Gangesvlakte, Japan, Java. Rassen. Mongoliden (Mongolen, Chinezen, Japanners, Koreanen, Tibetanen, Kalmukken); Siberiden (menging Mongoliden en blanken: Samojeden, Wogoelen, Ostjaken, Toengoezen); Palaeo-Siberiërs, oude tak blanke ras (Tsjoektsjen, Korjaken, Itelmenen, Ainoe’s); Toeraniden (blank ras met Mongoolse trekken: Turkmenen, Kirgiezen, Jakoeten); Europiden (blank ras: bewoners van Voor-Azië en groot gedeelte van Indië); Weddiden (oorspronkelijke bewoners van Voor-Indië). Maleise ras: de bewoners van de Maleise Archipel.
Godsdiensten. In Azië ontstonden de wereldgodsdiensten Christendom, Islam, Boeddhisme. Christendom goeddeels verdreven door Islam (Voor-Azië, Indië, Ind.' Archipel); Boeddhisme in China, Japan, Tibet (Lamaïsme). In Voor-Indië Hindoeïsme. In China nog het Confucianisme en Tauïsme, in Japan het Shinto.
Staatkundige indeling.
Opp. in km2 Bevolking
Afghanistan 1938 633.000 8.000.000
Boetan (Bhutan) 1940 52.000 300.000
China 1940 10.198.823 463.947.901
Japan 1940 381.933 73.114.308
Jemen 1941 194.175 3.500.000
Irak 1941 301.982 3.700.000
Iran (Perzië) 1933 1.643.558 15.055.000
Korea 1940 220.741 24.326.327
Nepal 1937 140.000 5.600.000
Phi lippijnen 1941 296.296 16.850.000
Saoedië 1942 388.350 3.500.000
Syrië en Libanon 1939 197.000 3.778.536
Thailand (Siam) 1944 513.447 14.464.489
Trans jordanië 1943 89.975 300.000
Turkije (Aziat.
deel) 1940 738.666 14.890.265
U.S.S.R.(Aziat.
Deel) 1940 12.536.090 16.926.760
Cyprus 1944 9.282 395.000
Arabië
(Aden, 1939 2.017.475 1.470.538
Protectoraat
Aden, Hadra-
maut, Oman,
Katar, Koe-
weit, Bahrein-
Eil. enz.)
India 1941 4.079.370 388.997.955
Ceylon 1944 65.608 6.197.000
Birma (Burma) 1941 604.721 16.824.000
Straits
Settlements 1941 3.514 1.435.895
Verbonden
Maleise Staten 1941 71239 2.212.052
Andere Maleise
Staten 1941 59193 1.912.497
Brits N.-Borneo 1940 80.288 270.223
Broenei 1940 6.475 30.135
Serawak 1940 108.733 490.585
Hongkong 1942 1.013 980.000
Palestina 1945 26.158 1.739.624
Franse etablis-
sementen in
Voor-Indië 1938 513 300.300
Frans Achter-
Indië (Cam-
bod ja. Cochin-
China, Laos) 1936 479.100 8.685.714
Vietnam (An-
nam en Ton-
kin) 1936 263.300 14.336.000
Gebied v. Sjeik
Saïd 1.622 1.000
Port. vest. in
Voor-Indië 1940 3.983 624.177
Macao (Port.) 1940 H 374.737
Timor en Kam-
bing (Port.) 1940 18.989 463.996
Ned.-Indië 1942 1.898.838 70.476.000
Dodekanesos en
Rhodos 1940 2.531 140.848
Azië 38.344.994 1.187.711.862
Geschiedenis. De historische tijd van Azië begint ca 5000-4000 v.C. Beschavingscentra waren toen: Mesopotamië (tussen Eufraat en Tigris), China, Voor- en Achter-Indië. Over Voor-Azië breidde zich uit: van 900-600 v.C. het Assyr. Babylon. rijk, van 600-330 v.C., het Perzische rijk: na 330 het rijk van Alexander de Grote en zijn opvolgers (het tijdperk van het Hellenisme), daarna Rome (ie eeuw v.C.-5e eeuw n.C.) en Byzantium, wier heerschappijen tot Kl.-Azië en Syrië beperkt bleven. In de 7e eeuw overstroomden de Arabieren Syrië: eeuwenlange strijd met Byzantium.
In de 13e eeuw begonnen de Turken op te dringen; brachten het Gr. rijk ten val en heersten tot in onze dagen over Klein-Azië en Syrië. Thans alleen nog Kl.-Azië tot Turkse rijk; Syrië, Mesopotamië (Irak) en Arabië zijn in aantal staatjes uiteengevallen. Perzië: Nieuw-Perzische rijk 226-642, daarna onder Arabieren, Mongolen, Turken; na 1500 zelfstandig; thans Iran. In Indië komt ca 500 v.C. het Boeddhisme op; sinds 250 v.C. heersend en zich verbreidend naar AchterIndië en Java. Ook hier dringt de Islam binnen. Sinds 2e helft 18e eeuw breidden de Eng. hun gezag uit; twee eeuwen lang is Voor-Indië Brits; in 1946 trekken de Eng. zich terug.
O.-Azië is een wereld op zichzelf, het gebied der ca 2000 v.C. ontstane Chinese cultuur, die tot naar Turkestan, Siberië en Achter-Indië uitstraalt. Ook de Japanse cultuur is van de Chinese afhankelijk. China onder de „Tang”- en „Soeng-dynastie” (7-13e eeuw) grootste bloei. Dan Mongolenheerschappij, 1644-1912 de Mantsjoe-dyn., na 1912 republiek. In 19e eeuw binnendringen der Europ. mogendheden; 1853 dwingt Amerika Japan tot openstelling van havens. In 20e eeuw tracht Japan het Chinese rijk te onderwerpen: botsing met Rusland (1904-'05).
Na W.O. I hernieuwde pogingen; Japans expansiedrang brengt het via het „conflict” met China (sinds 1937) in oorlog met Amerika (1941) en zijn bondgenoten, eindigend met de capitulatie in 1945. De Europese inwerking (contact reeds veel eerder, o.a. Marco Polo, 13e eeuw) begon met ontdekking zeeweg naar Indië door Portugezen (1498). Dezen breidden in de 16e eeuw hun heerschappij over de kusten van Voor- en Achter-Indië en Ind. Archipel uit; uit dit laatste werden ze in de 17e eeuw door de Hollanders verdreven, die daar een bloeiend rijk wisten te vestigen.