De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Antwerpen

betekenis & definitie

(1), prov. in N.-België, aan de BenedenSchelde, 2885 km2, 1.281.000 inw., hoofdzakelijk Vlamingen. Bestaat uit: de Polderstreek (langs Schelde en Rupel), KI.-Brabant (tussen Rupel en prov.

Brabant) en Kempen, ten Z. van Nederl.-N.Brabant. Land- en tuinbouw in Polderstreek en KI.-Brabant. Veeteelt in de arme Kempen. Steenbakkerijen, glasindustrie, zink-, zwavelzuumijverheid, papierbewerking, kolen, enz.;(2) (Frans: Anvers) eerste handelsstad van België, een der voornaamste zeehavens van Europa, aan de Schelde, 1400 ha haveninstallaties, 410 ha dokken, 80 km van de open Noordzee. 260.000 inw. Behalve druk transitoverkeer (kolen, ijzer, petroleum, koren enz.) veel industrie: diamant-, textiel-, metaalnijverheid. Beroemde gebouwen: Museum Steen, Stadhuis, Plantijn-drukkerij, Kathedraal, St. Jacobskerk, Vleeshuis,

St. Caroluskerk en Rubenshuis. A., reeds in de Frankische tijd bestaande, werd in de 7e eeuw gekerstend.

Kreeg 1291 stadsrecht. Haar bloei als handelsstad begon eind 13e eeuw; na tijdelijke inzinking in 2e helft 14e eeuw begon overweldigende vlucht als stapelmarkt van Europa eind 15e eeuw; in 16e eeuw hoogtepunt: rijkste stad van Europa; brandpunt van geestelijk leven.

Hervorming vond hier veel aanhang. Opstand tegen Spanje bedreigde haar welstand ; de inneming der stad door Parma in 1585 met als gevolg de sluiting der Schelde door de Hollanders maakte aan haar bloei voorgoed een einde. Na 1814 begon A. Amsterdam en Rotterdam te overvleugelen. Belg. opstand onderbrak de stijging; na 1863, de afschaffing van de Scheldetol, weer snel opwaarts, in concurrentie met Rotterdam.