Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

oostaziatische kunst – China – Japan - invloed

betekenis & definitie

OOSTAZIATISCHE KUNST: JAPAN IN DE SFEER VAN DE CHINESE KUNST

Aan het Boeddhisme en de missie-ijver van zijn priesters is het te danken, dat Japan werd opgenomen in de invloedssfeer van de Chinese kunstbeoefening. De verbreiding van de Boeddhistische cultuur, o.a. in Japan, is te vergelijken met de kerstening van Noord-Europa na de volksverhuizing; ook Japan zou na een zekere leertijd de voorbeelden omzetten tot nieuwe en eigen genres.

De eerste Boeddhistische missionarissen kwamen in 372 n. Chr. in Korea en van Korea uit trokken ze verder naar Japan. In 552 verschenen ze in Japan met geschenken van een Koreaanse koning; ze konden de Japanners o.a. inlichten over het Chinese rijk en zijn bestuur. Tot die tijd had Japan het leven van een natuurvolk geleid; op de eilanden woonden naast elkaar een aantal op zichzelf staande stammen. Het is niet meer na te gaan of de machtsaanspraken van de leiders der midden-Japanse provincie Yamato berustten op een voorrangspositie in oude tijden. In ieder geval wisten deze heren met behulp van de nieuwe ideeën uit China aan hun aanspraken kracht bij te zetten. Het is eveneens niet meer uit te maken of Japan tot die tijd min of meer bekend was met de Chinese kunsten en ambachten; vermoedelijk zullen in oude tijd de contacten slechts sporadisch zijn geweest. Wel staat het vast, dat Japan sinds ongeveer de eerste eeuw na Chr. het bronsgieten kende.

Wapens, gongen en de typische bronzen spiegels, naar het voorbeeld van de Chinese uit de Han-tijd, zijn sindsdien in Japan vervaardigd; de Chinese motieven werden voor deze werkstukken omgezet tot veel minder pretentieuze vormen, die echter typisch-Japans zijn. Uit de vierde eeuw stammen de simpele ongeglazuurde maar vaak heel fraaie terracottafiguren, die in groot aantal in Japan zijn opgegraven;

reeds bij de eerste aanblik geven ze te zien, dat de kunst van die tijd nog zeer primitief was. Ongetwijfeld heeft ze haar eigen bekoring, een charme die tegenwoordig overal ter wereld meer geestdrift wekt dan het perfecte klassieke werk. Deze primitieve praehistorische kleifiguren heten in Japan Haniwa; ze waren reeds decennia lang in de magazijnen van de musea opgeslagen, maar de laatste jaren zijn ze opeens hevig in trek, in Japan en elders, zozeer zelfs dat er in grote aantallen vervalsingen worden vervaardigd, die hoge prijzen opbrengen.

De figuur van de valkenier bijvoorbeeld, die zijn jachtvogel op de schouder draagt, heeft geen aanbeveling of verklaring nodig. Men vraagt zich alleen af of zelfs in deze simpele plastiek geen inspiraties zijn verwerkt uit China, waar tijdens de Han-periode de graffiguren algemeen verbreid waren. De Haniwa zijn simpeler van vorm en articulatie dan zelfs de eenvoudigste dansers en jagers van de Han-tijd, maar ze zijn ook onmiskenbaar Japans. Het zou te ver gaan, uit deze groep plastieken de essentiële trekken van de Japanse kunst af te lezen. In dit verband kan alleer worden gezegd, dat Japan van het begin af aan de individualiteit: en aan de individuele ontwikkeling in de kunst een grotere speelruimte heeft gelaten dan China. In China werd er altijd naar gestreefd te vatten en tot uitdrukking te brengen dat wat in het

individuele gemeenschappelijk is, in het individu algemeen-menselijk.

door Prof. Dr. W. Speiser.