Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Oceaniërs – Oceanië - Nieuw Guinea

betekenis & definitie

DE KUNST DER OCEANIËRS: NIEUW GUINEA

Op Nieuw Guinea is de cultuurhistorische situatie volkomen anders dan in Australië. Het reusachtige eiland heeft eeuwenlang onder Europees bewind gestaan, maar de opbouw van zijn cultuur wordt pas tegenwoordig enigermate bekend. Wat daarvan de oorzaak is? Juist de meest toegankelijke gedeelten van de kust zijn in beslag genomen door latere immigranten, de Melanesiërs, en dezen hebben de oudere Papoea-bevolking naar het binnenland verdrongen. Nieuw Guinea geeft ook duidelijk de invloeden te zien van oude cultuurstromingen. Juist bij de stammen in het binnenland leeft daarvan nog iets voort en ook de archaeologische getuigenissen moeten bij hen worden gezocht, al komen dan bij de Melanesische kustbewoners overblijfselen voor.

Tot deze oude cultuurelementen behoort de superieure techniek van steenbewerking; haar merkwaardigste producten zijn de stenen knopknotsen. Vooral harde steensoorten werden daarvoor met groot meesterschap verwerkt en de vormen waren zeer gevarieerd. Het staat vast, dat de kuststammen zulke stenen knotsen uit het binnenland hebben betrokken; zelf waren ze niet in staat die te vervaardigen. Vele van hun knopknotsen zijn gebroken en vertonen sporen van verwering. Tot dusver is nog geen stam in het binnenland bekend, die ze nog steeds vervaardigt. Een ander kenteken van een vroegere hoogontwikkelde steentechniek zijn in het binnenland reusachtige, meer dan manshoge stenen vaten; ze corresponderen op geen enkele manier met de mogelijkheden van de tegenwoordige techniek der inheemsen. Bij de rivier de Ramu zijn deze ’praehistorische’ steensculpturen zeer talrijk; er worden daar o.a. schotels aangetroffen, vijzels en vogelfiguren. Aan twee enorme vaten uit graniet zijn aan de buitenkant koppen en armen gehouwen. Soortgelijke zeer grote vaten komen voor op de Salomonseilanden en de Nieuwe Hebriden, vooral op Malekula, in megalitisch cultusverband. Een stenen plaat bij de Ramu is aan beide kanten bewerkt tot een menselijke figuur en die figuur is geometrisch gestileerd in de trant van Amerikaanse steenfiguren.

Een gebied aan de middenloop van de Sepik (Keizerin Augustarivier) is vol sporen van oude cultuurinvloeden. Op de grote mannenhuizen, ook elders in Nieuw Guinea de vergader- en clubplaatsen van de mannen waar zich de geheime ceremonieën

afspelen, bevinden zich reusachtige houten gezichtsmaskers en terracottadakopzetten. Verder komen er werkstukken voor van veren mozaïek, van een soort dat we op Nieuw Zeeland en Hawaï erugvinden, enorme spleettrommen en tenslotte de merkwaardige zetels met aangesneden menselijke gestalte, die als spreekgestoelte dienen. Ook is er een pottenbakkerskunst van hoog niveau en rijk aan vormen. Karakteristiek zijn de knotsvormen; ze vertonen nauwe verwantschap met de sikkelknotsen van de Salomonseilanden. Evenals die knotsen van de Salomonseilanden geven ze de nieten en verbindingsplaatsen te zien van de in hout

nagesneden oorspronkelijke metaalvormen, echter niet zo duidelijk. De figurale zetels komen alleen voor in een beperkt gebied bij de Sepik en de Ramu; overigens hebben ze in het Zuidzeegebied geen analogieën.

Bij opgravingen zijn diverse typen aan de dag gekomen; we releveren, dat een stenen knots met een gehouwen slangekop op drie meter diepte werd aangetroffen, wat op hoge ouderdom wijst; het voorwerp is afkomstig van de Aikar-rivier op oostelijk Nieuw Guinea. Poch en Monckton hebben bij opgravingen oude

aardewerkscherven gevonden met opengewerkte randen en andere met glanzende polijsting, verder konusschelpen met ingegraveerde spiralen. Stenen gerei, dat elders in het Zuidzeegebied voor rijstbereiding werd gebruikt, fungeerde bij het aanplanten van de rijst als toverinstrumentarium; waarschijnlijk zijn deze stukken oud archaeologisch erfgoed. Misschien dat hier ook de verklaring kan liggen voor figuren en spatels uit serpentijnsteen. De knopknotsen getuigen van cultuurinvloeden van neolitische aard, maar er bestaat een complex van andere cultuurelementen, blijkbaar van bronstijdkarakter. Dit zijn de zwaardknotsen; ze worden, technisch veel grover, ook door de Australiërs vervaardigd.

Er zijn op Nieuw Guinea en in het aansluitende Melanesië typen van zwaardknotsen, die misschien tot de voorlopers van het zwaard behoren; andere moeten weergaven zijn van metalen zwaarden in hout. Artistiek van betekenis zijn voor ons twee typen van knotsen, voor een deel tegenwoordig als dansscepters gebruikt, die kennelijk niet slechts zwaarden voorstellen, maar zwaarden samen met schede. Ze hebben zeer fraaie graveringen met s-vormige patronen en spiralen, zoals wij die kennen uit de Europese protohistorie; het ene type is nauw verwant aan de bronzen scheden van Latène-zwaarden. Dergelijke overeenkomsten blijven nog altijd raadselachtig. Andere zwaardknotsen hebben als gravering een duizendpoot met aan beide uiteinden een kop. Weer andere, vooral aan de westkust van Nieuw Guinea, zijn heel duidelijk imitaties van ijzeren wapens uit latere tijd. Een exposé van de kunst van Oceanië houdt altijd verwijzingen in naar de knotsvormen; de reden is, dat de vervaardiging van knotsen in het gehele Zuidzeegebied tot het kunstambacht behoort. Heel vaak hebben de vervaardigers stamhoofdrang.

Nieuw Guinea heeft een eigen type ontwikkeld van speerstaven met een fraai gesneden staafje als greep voor de vingers. Het opengewerkte snijwerk stelt aan de ene kant heel duidelijk een poliep voor met vangarmen, aan de andere kant een insect. Dit type van speerslinger komt ook voor in de archaeologie van Ecuador in Amerika; alleen is daar de vingergreep uit steen geslepen en haakvormig - een van de vele parallellen tussen het Zuidzeegebied en Amerika. Een soortgelijke vervolmaakte steenpolijsting geeft Nieuw Guinea te zien in een op zich zelf staand

exemplaar, dat ons wordt beschreven door Giglioli; tegenwoordig bevindt het zich in het museum van Florence. De huidige kuststammen van Nieuw Guinea bevestigen op het boveneinde van de knotsen een opengewerkt gesneden stuk; we vinden het

ook op Nieuw Ierland (Nieuw Brittannia-archipel) als dansgerei.

Het exemplaar van Giglioli is met zeer vaardige hand bewerkt (aiourtechniek) en gepolijst, een bewijs te meer voor de oude cultuurinvloeden op Nieuw Guinea. De rotsschilderkunst beperkt zich tot noordwest-Nieuw Guinea en ze lijkt op die van Noord-Australië.

Van grote cultuurhistorische betekenis is een vondst, die werd gedaan bij het wassen van goud, namelijk een complete bijl met schacht, de kling (met een schachttong), en de schede zeer fraai geslepen. Deze bijl verschaft ons de sleutel tot een cultuurgoed

van het uiterste oosten van Oceanië, het Paaseiland. Daar worden volkomen gelijksoortige klingen, maar met opengewerkte scheden, aan lange stangen vastgemaakt en dan als speren gebruikt, al hebben ze niet eens een punt. Waarschijnlijk heeft een tweede bevolkingslaag deze klingen in de grond gevonden en ze toen met een niet passende schacht in gebruik genomen. Met een juiste

schacht, als bijlklingen, is ditzelfde genre te vinden aan de westamerikaanse kust.

Pas de opgravingen van de allerjongste tijd in Palestina-Syrië hebben verbanden opgehelderd tussen een ander cultuurgoed van Nieuw Guinea en de archaïsche culturen. In Palestina en Syrië werden evenals op Nieuw Guinea menseschedels met klei overtrokken en tot een gezicht gevormd met de bedoeling een gelijkend portret te vervaardigen, dat bovendien nog beschilderd werd. Op Nieuw Guinea gebeurde dit beschilderen met ornamenten, die een zekere gelijkenis vertonen met de gelaatstatoeëringen van de Maori van Nieuw Zeeland.

Tatoeage bij levenden komt eveneens voor op Nieuw Guinea, maar slechts bij de Melanesische kuststammen met hun lichte huidskleur; op een donkere tint zou immers de donkerblauwe tatoeage niet afsteken. Het gezicht blijft ongetatoeëerd, maar het lichaam wordt bij de vrouwen met prachtige geometrische patronen overdekt; pas als die gereed zijn wordt het meisje als rijp voor het huwelijk beschouwd. Een vorm van luxe zijn voor de Papoea’s de beweeglijke sieraden. Grote platen van kalebassen hangen op hun borst en die zijn bezet met dun geslepen evertanden, met kauri- en andere schelpen en met witte en bonte zaden.

Daarin komt veel variatie voor en de individuele smaak kan zich uitleven. We kunnen er op wijzen, dat ook in de archaïsche culturen van de Middellandse Zee en Voor-Azië de evertand een grote rol heeft gespeeld.

Een belangrijk inventaris-artikel uit de huizen, de ophanghaak, kreeg zeer uiteenlopende artistieke vormen en is een sierelement geworden. Hiermee zijn we toe aan de snijkunst van Nieuw Guinea, een kunst van hoog niveau. De neksteunen vertonen een grote variatie in menselijke en dierlijke vormen. Fantastisch zijn de voorouderfiguren met doorgaans een hoogst merkwaardige vorm van neus en oogpartij, herinnerend aan een vogelkop. De snavel, d.w.z. de neus, is heel ver naar onderen getrokken en dikwijls tot aan de geslachtsdelen verlengd. Dit gebeurt ook bij

vrouwelijke figuren. Men moet wel aannemen dat zielevogels zijn bedoeld. En passant kan er op worden gewezen, dat er voor de meeste Papoea’s geen logisch verband bestaat tussen geslachtsdaad en kindergeboorte. De geboorte wordt beschouwd als een toedoen van de vooroudergeest. Achter onze ooievaarssprookjes schuilt vermoedelijk iets dergelijks. Behalve de voorouderfiguren

dienen nog de ’korwars’ te worden genoemd, kleine mensfiguren met een overmatig groot hoofd, waarvan het achterste stuk afneembaar is, zodat in de holte een menselijke schedel kan worden geplaatst.

In de maskers komt de snijkunst van Nieuw Guinea tot hoogtepunten. Sommige zijn naturalistisch en portretmatig, andere zuiver fantastisch. Omdat de voorouders en de mythische wezens in elkander overgaan bestaan er geen grenzen voor de uitbeelding. De vlakke grote maskers op de mannenhuizen van de Sepikcultuur zijn reeds genoemd. Er worden ook maskers vervaardigd uit schildpadplaten, of, over een vlechtskelet heen, uit boombaststof, een parallel van de baststofmaskers van de Nieuw-Brittanniaarchipel.

De snijkunst van Nieuw Guinea is gedeeltelijk naturalistisch en, voor zover ze mensen uitbeeldt, portretmatig. Anderdeels is ze gestileerd en gegeometriseerd. Brandschildering wordt toegepast ter versiering van kalebassen en houten kalkkokers; bij gebrek aan een gloeiend metaalstaafje worden staafjes uit kokosnoot roodgloeiend gemaakt en voor graveren gebruikt. Voor het uitscheppen van de kalk uit de kokers dienen spatels; de grepen daarvan zijn fraai en gevarieerd gesneden.

door Prof. Dr. D. J. Wolfel.