Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Ibero-Amerikaans – koloniale kunst - klimaat

betekenis & definitie

DE IBERO-AMERIKAANSE KOLONIALE KUNST: HET ARTISTIEKE KLIMAAT

In de tijd, dat de artistieke activiteit in de Ibero-Amerikaanse koloniën zich begon te ontplooien, was de kunst in Europa zeer gevarieerd. Een nationale of locale stijl was reeds duidelijk te onderkennen; de Florentijnse schilderkunst verschilde essentieel

van die van Venetië, al spraken de Florentijnen en Venetianen praktisch dezelfde taal en al beleden ze dezelfde godsdienst. Byzantijnse, Romaanse en Gotische kunst leefden nog op vele plaatsen voort. Maar de krachtige Humanistische stroming van de Renaissance verbreidde allerwege de geest der individualiteit.

Het Iberische schiereiland was zevenhonderd jaar lang door de Moren bezet geweest; het lag buiten de grote stroom van de kunstuitwisseling en het had zijn eigen artistieke verleden. In feite rustte aan het einde van de vijftiende eeuw nergens anders in Europa de kunst op een zo heterogene basis. De Spaanse benaming voor een bekeerde Moor was ’mudejar’ en deze naam werd later gebruikt voor alles wat in de Spaanse kunst aan de Moren herinnerde, vooral in de behandeling van muurwerk, hout enz. Nadat lange tijd Vlaamse en Italiaanse voorbeelden hadden gedomineerd vond Spanje langzaam de weg naar artistiek zelfbewustzijn. De eerste bloei der Renaissance in Spanje wordt ’plateresk’ genoemd om de vele fijn uitgewerkte motieven, die door een zilversmid in stuc of steen lijken uitgevoerd. Over het algemeen valt deze stijl in de eerste helft van de zestiende eeuw, maar zijn decoratieve idealen waren eveneens te onderkennen in de periode van navolging der oudheid, die volgde op de Barok.

De Barok was meer dan een kunstrichting: een manier van leven. In de Barok voerde het feodalisme zijn laatste grote schouwspel op en kondigde het tijdperk van de gewone man zich aan. In economisch opzicht bereikte Spanje in die tijd zijn zenith. De onmetelijke rijkdommen van de Nieuwe Wereld stroomden het land binnen: het goud of het zilver, dat in het verre Amerika door Indiaanse slaven was gewonnen, en de opbrengsten van de landbouw, waarin ook negerslaven meewerkten. Na generaties vreemde kunstenaars en handwerkers ontwikkelden zich nu Spaans talent en Spaanse inventiviteit en schiepen hun eigen Barok. In de architectuur kwam de nadruk te liggen op het heroïsche, gecompliceerde en praalrijke. De sculptuur en schilderkunst neigden tot mystiek, ascese en dweperigheid. De bloei van de Barok viel in een tijd van levendige handel met het Nabije Oosten en de stijl profiteerde van de vormenweelde, de kleurenrijkdom en de techniek van de Mohammedaanse landen. De opvolgende stijl, het Rococo, bereikte zijn volle bloei pas in de achttiende eeuw, toen de christelijke wereld met China in contact kwam.

De Spaanse veroveraars in Amerika waren afkomstig uit een milieu van vijftienhonderd jaar christendom; de riten, de iconografie en de filosofie van dat Christendom hadden zich ontwikkeld vanuit de mentaliteit van de Europeaan en waren aangepast aan zijn temperament. De positie van de kerk was naar alle kanten verdedigd, ook in geestelijk opzicht. Het dogma was onaantastbaar; voor doeltreffende maatregelen tegen degenen die het voorgeschreven pad wilden verlaten bestond de inquisitie. De Indiaan was geen wilde hond, zoals enkele van de kroniekschrijvers hem noemen. Ook hij had een wereld opgebouwd, een wereld, die in velerlei opzichten opmerkelijk geciviliseerd was. Ofschoon hij het gebruik van het wiel niet kende en hoewel hij geen ijzeren werktuigen bezat, verhieven zijn stenen tempels zich tot meer dan 30 meter hoogte. Ze waren versierd door kleurige sculpturen en schilderingen met historische en theocratische inhoud.

Na de conquistadores kwamen de priesters, vervuld van missie-ijver en met hun crucifixen, rozekransen, wierookvaten, bonte banieren en boeken in de hand. De idee, dat een God aan het kruis was gestorven om zijn volk te verlossen, kon door de Indianen niet worden gevat. Hun goden - goden van de oorlog, van de bloemen, van de regen, van de dood - waren alle machtig. Daar de Indiaan zo ver weg stond van het geestelijke en religieuze verleden van het christelijke Europa was heropvoeding nodig. De monniken leerden de plaatselijke talen. De Bijbel werd overgebracht in de inheemse beeldentaal om de vreemde voorstellingen althans op vertrouwde manier en met de vertrouwde middelen te kunnen brengen. Tegen het einde van de zestiende eeuw konden de veroveraars tevreden zijn over de eredienst van de Indianen en Mestiezen in hun kerken. Het was het belang van de kolonie, dat de Indianen en Mestiezen die lid waren van verschillende lekenorden, van de ’cofradias’ en ’sodalidades’, zouden bijdragen tot het religieuze en sociale leven der gemeenschap. Achter de imposante façade leefden echter vele heidense gebruiken voort en onbewuste reflexen; vandaar dat de religie in de kolonie toch sterk verschilde van de Europese. De Indianen namen de nieuwe religie aan, maar in haar kunst importeerden ze hun eigen smaak en hun eigen traditionele voorstellingen en overleveringen.

De Spaanse koloniale kunst mag geen overplanting van Spaanse vormen in een nieuwe wereld worden genoemd. Ze kwam voort uit de samensmelting van twee culturen, die in velerlei opzicht elkanders lijnrechte tegenstellingen waren. Ze behield nog bepaalde trekken van de Indiaan: diens vorm- en kleurgevoel en de suggestieve kracht van zijn erfgoed. De geïmporteerde stijl werd daardoor ingrijpend gewijzigd. Heel de koloniale periode door zijn twee hoofdrichtingen te volgen. De eerste streeft allereerst naar het navolgen van Europese - vooral Spaanse - voorbeelden. Dit soort werk kan bevredigend zijn uit een oogpunt van iconografie en uitvoering en toch gebrek aan inspiratie vertonen. De tweede kunstrichting ontstond toen het inheemse talent een nieuwe kunsttaal schiep, die niet alleen verschilde van de Europese, maar ook van streek tot streek anders was.

Zoals de kunst van de praecolumbiaanse cultuur altijd een torso zal blijven, magnifiek, maar onvolledig, zo zal ook de Ibero-Amerikaanse koloniale kunst nooit naar volledige waarde kunnen worden geschat. Dit deel van de wereld wordt bezocht door vulcanische uitbarstingen, aardbevingen en tropische orkanen en de koloniale architecten waren niet in staat dergelijke geweldige natuurverschijnselen in te calculeren. De koloniën hadden verder ook geen Vasari, die de karakters en de methoden van de locale kunstenaars beschreef. Er zijn vele indrukwekkende prestaties, maar slechts weinige namen kunnen op grond van documenten worden vastgesteld - en dat zijn niet altijd die van de grootste kunstenaars. Te vaak is de kunst van het Spaanse en Portugese koloniale rijk gemeten met de maatstaven van de Europese kunst. Haar betekenis ligt vooral in haar speciale karakter. Zij was ’mestizo’, gemengd, als de mensen die haar schiepen. En juist datgene wat wellicht haar voornaamste waarde uitmaakte werd als bijkomstig

over het hoofd gezien.

door Prof. Dr. Pal Kelemen.