Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Ibero-Amerikaans – koloniale kunst –Brazilië

betekenis & definitie

DE IBERO-AMERIKAANSE KOLONIALE KUNST: BRAZILIË

De Spaanse bezittingen in de Nieuwe Wereld breidden zich uit over grote delen van Midden- en Zuid-Amerika; de Portugese bezittingen bestonden uit één gesloten gebied, de kolonie Brazilië. Ze besloeg een enorme oppervlakte grond, groter dan de

huidige Verenigde Staten, en omvatte welhaast de helft van het Zuidamerikaanse continent. Aan de kust van de Atlantische Oceaan liep de tropische vegetatie door tot aan de rand van het water. Overal waar de onderzoekers doordrongen tot de voornaamste rivier, de Amazone, hetzij bij de delta of bij de bronnen hoog in de Andes, stuitten ze op dreiging en mysterie. Het land was niet zo rijk als de Spaanse vicekoninkrijken. De cultuur van de oorspronkelijke bevolking lag ver onder het niveau, dat de praecolumbiaanse volkeren in de Spaanse koloniën hadden bereikt. Toen de Portugezen hun heerschappij langs de kust uitbreidden trokken vele inheemsen zich terug in de eindeloosheid van de jungle in het binnenland en op verre hoogvlakten, wat de beschikbare werkkrachten sterk verminderde.

Het woord Brazilië was reeds bekend voor de ontdekking van Amerika; het werd gebruikt voor planten- en houtsoorten, waaruit een karmijnrode stof gewonnen werd die hevig in trek was. De Portugese kolonie in de Nieuwe Wereld heette eerst Santa Cruz, maar omdat het Braziliahout aanvankelijk tot de belangrijkste voortbrengselen behoorde raakte het gehele gebied onder deze naam ’Brazilië’ bekend. De hoeveelheid en de kwaliteit van andere duurzame inheemse houtsoorten betekenden voor de Braziliaanse architecten een verlichting van het werk. In Europa was in deze tijd het hout schaars, zodat steen het belangrijkste bouwmateriaal werd, maar in het Zuidamerikaanse oerwoud leek de voorraad duurzaam hout voor balken en zuilen oneindig.

De haven vlak onder de bocht in de Atlantische kustlijn, daar waar tegenwoordig de stad San Salvador is gelegen, bleek een voortreffelijke ankerplaats. Omstreeks het jaar 1500, dus ongeveer twintig jaar vóór Cortez in Mexico doordrong, werd hier de

eerste Portugese nederzetting gevestigd. De eerste vertegenwoordiger des konings kwam aan in 1530 en omstreeks het midden van de eeuw werd het kapiteinschap Bahia gesticht; de haven was tevens de hoofdstad. De kolonisatie voltrok zich als particuliere onderneming en ze werd bevorderd door de toekenning van feodale lenen. De grondbezitters hadden praktisch alle gezag over land en vee en ze konden hun bezit op eigen kosten uitbreiden; als tegenprestatie betaalden ze regelmatig geldsommen aan de koning. Het muntrecht, de doodstraf en bepaalde andere aangelegenheden bleven onder de jurisdictie van de kroon.

Voor het einde van de zeventiende eeuw waren langs de kust en ook in enkele vruchtbare dalen steden en dorpen ontstaan. Suiker, katoen, rijst, tabak en indigo waren in die tijd de hoofdproducten; in de achttiende eeuw werden goud, diamanten en koffie van belang. Steeds meer negerslaven werden ingevoerd toen voor de

landbouw nieuwe gebieden werden ontsloten. De neger voelde zich thuis in dit klimaat en tegenwoordig heeft ongeveer een derde der bevolking negerbloed in de aderen, zuiver of gemengd. Inheemse ambachtslieden ontbraken en voor de cultuur van zijn kolonie interesseerde het zestiende-eeuwse Portugal zich niet; vandaar dat de kerken uit de vroegste koloniale tijd eenvoudig zijn en onversierd. Voor de fa§ade van de vroege kerken is typisch een kleine ingangshal met zuilen uit hard hout. De enige deur wordt geflankeerd door twee rechthoekige vensters en daarboven bevindt zich een rond venster. Dit soort kerk was totaal anders dan de schuurvormige kerk van de vroege Spaans-Amerikaanse koloniën. In heel de koloniale architectuur van Brazilië is een voorliefde te onderkennen voor vensters; in de Spaanse koloniën blijkt ze pas in het Rococo. Koepels en gewelven ontbreken in Brazilië nagenoeg; Portugal had immers hevige aardbevingen doorgemaakt en toen was gebleken, dat overwelfde bouwwerken het meeste risico liepen bij instorting.

Aan de kust van Brazilië ontstond een zeer levendige Barok. De Derde Orde van de Heilige Franciscus in Salvador (ook als Bahia bekend) is daarvoor een illuster voorbeeld. Aan het rijkversierde stenen exterieur laten drie ingangen weinig plaats over voor decoratie op de benedenverdieping. Maar daarboven vormen vier

allegorische zuilen de meest opvallende elementen van de decoratie. Opmerkelijk zijn ook de smeedijzeren typisch Braziliaanse balkons. De neger werd al spoedig een vakman in het smeden van metaal.

Na Salvador werd Rio de Janeiro de hoofdstad van het vicekoninkrijk. In dit gebied, evenals trouwens in de noordelijke streken, werden technisch heel knappe kerken gebouwd, die in stand gehouden zijn en vergroot. Aan grondstoffen en kunstvaardigheid ontbrak het allerminst; naar verhouding van de betekenis der kunststeden kon hun koloniale architectuur wedijveren met wat in Europa werd gebouwd. Ook in Belem en Recife zijn prachtige overblijfselen te vinden uit de koloniale tijd. Langs de gehele kust verspreid lagen monniken- en nonnenkloosters, het een al fraaier dan het andere; hun gebouwen, bijvoorbeeld de sierlijke Franciscanenkerk in Joao Pessoa, zagen er bijna even werelds uit als paleizen en theaters.

Portugal was door zijn handel al vroeg bekend met de glazuurmethoden voor aardewerk. Een tijdlang had het land zijn fraaiste aardewerk ingevoerd uit de Nederlanden, maar mettertijd wonnen de eigen producten het van de ingevoerde. De keramiekfabricage drong door tot de kolonie; in het hele klimaat pasten betegelde vloeren en de patronen waren dikwijls even gecompliceerd als die van tapijten. Ook wanden werden betegeld; genretaferelen en geometrische patronen kwamen voor. De kerken werden steeds sierlijker en hun topgevels werden steeds decoratiever. Karakteristiek was de voorliefde voor gesneden of gebeeldhouwde lijsten, die als wimpers boven de deuren en vensters hingen; typisch waren ook de hoge bladerenknopen, met er bovenop bollen, vlammen of boeketten. Het interieur was een symfonie van gedraaide zuilen, kleurige beelden en geometrische ovalen in houtsnijwerk of beschilderd stuc. Het altaar verrees in de vorm van een hoge pyramide met op de spits het voornaamste beeld. De kansels waren meesterstukken van de hand van een beeldhouwer of houtsnijder. Mythologische figuren, engelen,

bloemen en andere siervormen hoopten zich op in cascaden van verguld hout of kleurig stuc.

Fraaie paleizen en herenhuizen werden gebouwd. Hun parketvloeren en zolderingen van edel hout, in kleurige patronen gelegd, voltooiden het beeld van de tropische Barok. Vele profane en kerkelijke bouwwerken geven verwantschap te zien met de

middeneuropese late Barok. De verklaring is wellicht deze, dat rondtrekkende noorditaliaanse bouwmeesters plannen ontwierpen voor het moederland en dat hun invloed doorwerkte tot in de kolonie. Tussen de Habsburgers, de nakomelingen van de heersers over het heilige Roomse rijk, en het Portugese koningshuis werden huwelijken gesloten. Dat betekende, dat in het gevolg van de koningin priesters, leraars, adviseurs en secretarissen meekwamen, die invloeden uit de Duitse landen verbreidden.

Deze ontwikkeling beperkte zich hoofdzakelijk tot de kust. Pas de ontdekking van diamanten en later van goud riep in het binnenland van Brazilië welvaart op. Goud was van het begin af de droom van alle koloniën in Amerika. Talrijke expedities waren het binnenland van Brazilië ingezonden. Maar pas in 1692 werd voor de eerste maal goud aangetroffen; een ijzerkleurig bolletje, dat een dorstige Mulat in zijn emmer van een moerassige rivierbodem schepte, bleek het begeerde edele metaal te zijn. Een koortsachtige goudgraverij begon. Nadat de inheemsen waren verdreven en de gebruikelijke twisten tussen de eerste blanke goudgravers het recht op de exploitatie van de mijnen hadden vastgelegd, werd het gebied tot kapiteinschap onder een Portugese officier geproclameerd; het kreeg de naam Minas Gerais:algemene mijnen.

Het mijnendistrict werd ten behoeve van de Portugese kroon streng bewaakt; ieder korreltje goudstof en iedere splinter diamant diende aan de koninklijke beambten te worden afgeleverd. Landbouw en industrie waren verboden; scholen werden niet toegestaan; geen enkele religieuze orde mocht zich vestigen. Geen vreemde reizigers of ontdekkers werden toegelaten. Heel de activiteit van de bevolking diende zich te richten op de mijnen. De architectuur van de Minas Gérais was uitsluitend achttiende eeuws. De eerste primitieve kerken werden weldra vervangen door stenen of door tegelkerken, die verrezen boven een barokke plattegrond. Omdat monniken- en nonnenkloosters verboden waren hadden de lekengemeenten van blanken en negers het hele gebied voor zich en ze wedijverden in de versiering van hun kerken. De zoldering was gewoonlijk vlak, met schilderwerk of stucwerk. In heel Brazilië, langs de kust en in het gebergte, werden vensters en deuren beschermd door houten luiken, die vaak tot een bestanddeel werden van het ontwerp. De kerken waren meestal niet heel groot. Eén portaal was voldoende en daarboven werd doorgaans een religieus medaillon aangebracht met een figuur of embleem. Dit vlak in twee verdiepingen kreeg twee vensters met typische Rococoguirlanden in steen en stuc. De façade werd bijna altijd door twee torens geflankeerd.

Bepaalde kerken in het Ouro-Preto (zwarte goud) district hebben de naam onsterfelijk gemaakt van Antonio Francisco Lisboa, een groot architect en beeldhouwer, die in 1730 werd geboren als natuurlijke zoon van een negerslavin en een Portugees timmerman in Ouro Preto. Het levensverhaal van deze beroemde kunstenaar is gedeeltelijk legendarisch. Hij leerde zijn vak bij zijn vader, die tevens een voortreffelijk bouwmeester was, en reeds in zijn jeugd tekende hij ontwerpen voor gebouwen, vervaardigde hij houtsnijwerk en sneed hij reliëfs in de inheemse speksteen. Hij was een zeer temperamentvol man en ongeveer tot zijn vijftigste jaar genoot hij het leven met volle teugen; op latere leeftijd viel hij ten offer aan een zware ziekte, waarschijnlijk lepra. Om zijn mismaaktheid heette hij nu ’O Aleijadinho’ (de kleine kreupele). Zijn werktuigen moesten met riemen aan zijn handen worden gebonden, maar niettemin dateren enkele van zijn schoonste scheppingen uit zijn laatste jaren. Hij stierf in het jaar 1814, vierentachtig jaar oud.

Een van zijn laatste werken is de bedevaartskerk Bom Jesus de Matosinhos, die op de top van een heuvel staat in de buurt van Congonhas do Campo. De weg naar het heiligdom loopt omhoog tussen paviljoens met gesneden passietaferelen. Bovenop de heu¬vel staat een laat-rococokerk met slanke tweelingtorens. De smalle vensters van die torens hebben geen versiering. Het zijn de twaalf profeten, die deze kerk zo imposant maken. In drama¬tische houding en in Bijbelse grootte staan ze op de borstwering van de esplanade. De figuren zijn zwaarmoedig. Elke figuur is volkomen individueel. Ze vertonen een beheerste lijnvoering, die slechts door een gerijpt meester kan worden bereikt. Te opmerke¬lijker is deze prestatie, als in aanmerking wordt genomen dat Aleijadinho nooit buiten de grenzen van zijn geboorteland is geweest.

door Prof. Dr. Pal Kelemen.

oostaziatische kunst – China – omgrenzing

OOSTAZIATISCHE KUNST:OMGRENZING

De plaats van Oost-Azië in de wereldkunst is niet nauwkeurig omgrensd en in onze tegenwoordige tijd kan ze moeilijk worden afgebakend. De kunst van Oost-Azië wordt terecht hoog gewaardeerd en vele kunstvrienden en verzamelaars hebben een voorliefde voor de werkstukken uit China en Japan. Reeds in de achttiende eeuw heeft de kunst van Oost-Azië een essentiële bijdrage geleverd tot de kunst van Europa; ze mag worden beschouwd als de speciale ontdekking van het rococo. Omstreeks het einde van de negentiende eeuw brachten de Japanse kleurhoutsneden en de schilderingen van Oost-Azië een revolutionaire ontwikkeling teweeg in de wereldkunsthistorie; ze vormden de inleiding tot het hoofdstuk: De moderne kunst.

Niettemin zijn de voorstellingen over Oost-Azië nog altijd gekleurd door bepaalde vooroordelen. Er bestaat in Oost-Azië inderdaad een oude cultuur en ze onderscheidt zich van alle andere culturen door de continuïteit, die van haar aanvang af niet werd onderbroken. Toch behoort China zeer beslist niet tot de oudste culturen der wereld; de Chinese civilisatie bereikte minstens een millennium later dan die van Voor-Azië of Egypte de rang van rijpe cultuur. In 1922 werd in China begonnen met opgravingen. Pas sinds 1950 gebeurt dit werk systematisch en onder overheidsbescherming; op den duur kan het ons leren wat we wel en wat we niet moeten verwachten. Vermoedelijk zullen we weinig verder dan het jaar 1500 v. Chr. mogen teruggaan om kunstwerken te vinden van bepaalde pretenties. Omstreeks die tijd waren er reeds steden en er bestond een bronskunst van hoog niveau. Het is mogelijk, dat ook het schrift toen al bestond, maar de schriftkunst, die werd gevonden, dateert van 1300 v. Chr. of later.

Een ander vooroordeel is de voorstelling, dat China achter zijn ’grote muur’ (die als aarden wal reeds ongeveer 220 v. Chr. werd opgeworpen) een ingekapseld bestaan leidde en dat het vrijwel geen contact onderhield met de omgeving. Reeds in de jonge steentijd, omstreeks 2000 v. Chr. moeten de volkeren van het Euraziatische continent onderlinge betrekkingen hebben onderhouden en die betrekkingen moeten nauwer zijn geweest dan tegenwoordig van geval tot geval kan worden aangetoond. Reeds toen werden er keramieken vervaardigd van opvallend verfijnde vorm, China’s oudste bijdrage aan de wereldkunst, en in onze tijd komen steeds meer exemplaren te voorschijn. Ze hebben alle voorstellingen en sierpatronen, die onmiskenbaar verwant zijn aan de zogenaamde bandkeramiek uit Europa en aan de snoerkeramiek. De vraag naar herkomst, ouderdom en verbreiding van deze praehistorische culturen in Europa en Azië zal naar alle waarschijnlijkheid niet kunnen worden opgelost zonder nauwkeurige kennis van de ontwikkeling in China. In de zesde eeuw v. Chr. en in de zesde eeuw na het begin van onze jaartelling

onderhield China nauwe betrekkingen met het Nabije Oosten en de Chinese kunst nam vandaar allerlei voorbeelden over.

Anderzijds is de cultuur van Japan, een pleegdochter van die van China, jonger dan in Europa wordt aangenomen en dan men in Japan graag zou willen bewijzen. Pas omstreeks 600 n. Chr. kwam Japan tot aansluiting bij China. Tot die tijd had het op zijn schone eilanden in de verhoudingen geleefd van een natuurvolk; wel bestonden ook toen reeds een primitieve keramiek en terracottaplastiek. Het blijft verbazingwekkend dat Japan zo weinig gebruik maakte van de voorbeelden, die af en toe uit China werden geïmporteerd of die door Chinese ambachtslieden in het land zelf werden vervaardigd. De invloed van China op Japan beperkte zich lange tijd tot enige emigratie van Chinese ambachtslieden en blijkbaar waren die bekwame vakmensen in Japan minder welkom dan in Korea. De kunst van Korea was vanaf

de eerste eeuw v. Chr. een onderdeel van die van China, zij het dan met opmerkelijke en charmante eigen vormen.

Voor een vereenvoudigend overzicht is Oost-Azië òf te groot òf te klein. Wij gaan er van uit dat alles daar mogelijk is: de uitvinding van het papier, van de boekdrukkunst, van het buskruit en van het kompas, maar ook de porseleinfabricage. En dan stellen

we ons bovendien nog voor, dat alles daar in ’continuïteit’ gebeurde, d.w.z. rechtlijnig en in vaste banen, dat China een veelomvattende maar relatief langzame en ongeschokte ontwikkeling doormaakte. Misschien werkt het verhelderend als we ons realiseren, dat Peking en Hongkong ongeveer 2000 km van elkaar vandaan liggen, even ver als Napels en Stockholm. De plaats der handeling der Oostaziatische kunst is dus niet kleiner en niet groter dan het Europese schouwtoneel. Zo is ook de Oostaziatische geschiedenis voor wie haar opmerkzaam bestuderen bont en afwisselend, al ontbreken de hevige en langdurige catastrofes die Europa hebben geteisterd.

Er dient nog kort op te worden gewezen, dat in ons vereenvoudigend exposé de 700 miljoen Oostaziaten als gelijksoortig worden beschouwd, zij het dan niet volkomen gelijk. Echter mag niet worden vergeten, dat ook deze miljoenen mensen zijn, d.w.z.

individuen die dezelfde verlangens en zorgen kennen als wij, mensen die speciale talenten of gebreken hebben, die zich in een lange historie hebben ontwikkeld, mensen met onweersprekelijke bekwaamheden en onmiskenbare tekortkomingen. Frankrijk wordt het land van de poëzie genoemd, Italië het land van de schilderkunst, Duitsland het land van de muziek; op dezelfde manier, met dezelfde simplificatie zou China het klassieke land van de keramiek mogen heten en Japan dat van de lakkunst. In deze genres brachten China en Japan werkstukken tot stand, die door andere landen in het beste geval werden geëvenaard, maar nooit overtroffen. In de textielkunst, speciaal het zijdeweven, waren China en Japan ongeveer gelijkwaardig.

door Prof. Dr. W. Speiser.