Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

barok – Duitsland – bouwkunst – profaan

betekenis & definitie

DE BAROK IN DUITSLAND: DE BOUWKUNST IN DE RIJPE EN LATE BAROK: PROFANE BOUWKUNST

Tot de grote wooncomplexen behoren de vele belangrijke kloosters, die omstreeks deze tijd in de Oostenrijkse gebieden, maar ook in zuid-Duitsland en Zwitserland werden gebouwd, in een type dat de stijl van de rijpe Barok niet minder duidelijk manifesteert dan de contemporaine vorstenkastelen.

Nauw aan elkaar verwant zijn de buitenaspecten van de beide Benedictijnerabdijen Maria-Einsiedeln (1704-1718) en Weingarten (1715 en volgende jaren), beide voortgekomen uit de Vorarlberger School. In het brede plastisch gevormde front handhaven ze allebei de convex uitbuigende kerkgevel als middenrisaliet. Daarentegen is bij het Stift Melk (na 1702 door Prandtauer gebouwd), passend bij de situatie (op een smalle bergrug) de kerk in de afsluiting van de lengteas geplaatst, achter twee binnenhofruimten. Voor het koor is een uitzichtterras aangelegd; het is gewend naar de steile helling die naar de Donau afloopt. Het geheel vormt een indrukwekkend landschappelijk-architectonisch tafereel. Al deze abdijen en hun diverse pendanten als St. Florian, Kremsmünster e.a. zouden in grootheid van opzet verre overtroffen zijn door het project voor Göttweig, waarvan helaas slechts enkele brokstukken zijn uitgevoerd (1719 en volgende jaren). Volgens het ontwerp van Hildebrandt had Göttweig half als vesting, half als luisterrijk vorstenslot aan de steile bergrug moeten ontgroeien. Grootse allure, forse axiale en ritmische geleding, ziedaar de kenmerken van het uiterlijk aspect der vorstelijke landhuizen. Reeds de grandioze opzet is typischBarok en past in de vorstelijke levensstijl.

In de eerste fase van de rijpe Barok, rondom de eeuwwisseling, valt het ontwerp voor slot Schönbrunn bij Wenen; de bouw werd in 1694 door Fischer begonnen en later volgens een meermalen gewijzigd plan voortgezet tot het omstreeks 1740 bereikte eindstadium: een imponerend breed uitgebouwd front, door verscheidene risalieten verlevendigd, van majestueus en streng karakter. Het paleis in Rastatt werd in 1697 door Egidio Rossi gebouwd voor markgraaf Ludwig von Baden, de beroemde Turkenlouis’; de vorm van dit paleis, met de naar de stadszijde openende weidse erehof en het langgerekte tuinfront, geeft een zekere nawerking te zien van het klassieke voorbeeld: Versailles. Daarentegen werd de vorm van het Schloss te Berlijn voornamelijk door de Romeinse paleisarchitectuur geïnspireerd. In 1698 begon Schlüter het bouwwerk. Aanvankelijk was het slechts een brede rechthoek met binnenhof en drie-en-een-halve verdieping hoge hoofdfaçade en een midden-risaliet, uitgerust met twee zuilenparen. De achterzijde, naar het park gekeerd, was lichter en sierlijker.

Schlüter verspeelde de gunst des konings toen de bijna voltooide Münzturm door constructiefouten instortte. Zijn opvolger was de Zweed Johann Friedrich Eosander, genaamd Von Göthe (1670-1729). Hij verlengde van 1706-1713 het bouwwerk van Schlüter met meer dan de helft in dezelfde gevelgeleding en plaatste voor de smalle kant de machtige poort, gebouwd naar het voorbeeld van een Romeinse triomfboog. (Het slot brandde uit in 1945; de restanten werden door de Russen opgeblazen)

Met deze poortafsluiting in Berlijn zijn we reeds in het tweede decennium van de achttiende eeuw. In deze tijd werd vooral in het zuiden van Duitsland een volgende groep van grote kastelen en landhuizen gebouwd. In opdracht van de Beierse keurvorst

Max Emanuel - die tijdens zijn langdurige ballingschap in Frankrijk velerlei architectonische inspiraties had opgedaan - werden in de jaren na 1714 de beide landelijke kastelen bij München, Nymphenburg en Schleissheim, aanmerkelijk vergroot. Nymphenburg kreeg geleidelijk, tot omstreeks 1740 toe, zijn enorme breedte, met de aan weerskanten van de hoofdas uiteengeschoven zij- en dwarsbouwsels en de wijde halve cirkel van lage bedrijfsgebouwen er tegenover, waarin de oprijlaan vanaf de stad uitmondt. Slechts door een onverzadigbare ondernemingsdrang van de vorstelijke bouwheer kon dit geheel zich ontwikkelen, welhaast met dezelfde onweerhoudbare groeikracht als de takken van een levenskrachtige boom.

Hetzelfde geldt voor de voortzetting door Eosander van het Berlijnse Schloss; vooral echter voor het ’Württembergse Versailles’, Ludwigsburg. In de loop van de eerste bouwperiode, 1703-1714, werden aan de kern van Nette diverse dwarsvleugels aangebouwd. Tenslotte werd aan het uiteinde van de langgerekte middenhof tussen 1725-1733, nu in laat-Barokke stijl, het ’Neue Schloss’ gebouwd. (Als architecten waren inmiddels de beide Italianen Frisoni en Paolo Retti aangesteld.) Hier, evenals in Schleissheim, duurde de geleidelijke uitvoering van het plan decennia lang. Een eveneens veel omvattend bouwwerk als de zomerresidentie van de vorst-bisschop van Spiers, Bruchsal bij Karlsruhe, is daarentegen als het ware in één aanloop gebouwd, van 1720-1726, onder architectuur van Maximiliaan von Welsch.

Na de voltooiing van de ruwe bouw der hoofdpartijen werd het bouwwerk vanaf 1729 door Neumann geperfectioneerd met het prachtige trappenhuis en de overige interieuruitrusting. Als compositie is het een los geheel van bouwsels van verschillende vorm, merendeels van slechts twee verdiepingen, rondom twee kruisende assen. Kort na Bruchsal begon in 1722 de veel grootser opgezette bouw van het Würzburger Slot. De voornaamste architect was Neumann, maar hij maakte gebruik van andere ontwerpen, o.a. van Hildebrandt. Omstreeks 1745 had het Slot de vorm van een brede rechthoek met een diepe erehof en twee binnenhoven er om heen, met naar de kant van het park een convex mtddenrisaliet. Een Noordduits pendant is het slot Nordkirchen, door o.a. Pictorius en Schlaun gebouwd voor de Münsterse vorstbisschop (1703-1720).

Aan deze bouwwerken van grootse stijl werden in de parken veelvuldig kleine, meer op paviljoens lijkende gebouwtjes toegevoegd, voor ongedwongen onceremonieel gebruik in een kring van intieme gasten. De Favorite bij Ludwigsburg, de Pagodenburg en de Badenburg in het Nymphenburger Park (later gevolgd door Cuvilliés’ Amalienburg) behoren tot dit genre, evenals het kasteeltje Poppelsdorf bij Bonn, een laag viervleugelbouwsel met ronde binnenhof (1715-1717). De Hermitage Waghausel, op enige afstand van Bruchsal gelegen, met een hoofdgebouw dat is omgeven door een krans van kleine paviljoens, moet echter als een jachtslot worden beschouwd. Kleine bouwsels van dergelijk genre waren reeds in de eerste tijd van de rijpe barok gebouwd, bijvoorbeeld het Paleis im Grossen Garten bij Dresden en het kasteeltje Lustheim achter het Schleissheimer Slot.

Een uitzonderlijke structuur is Pöppelmanns Zwinger bij het Dresdense Slot (1711-1722), een omlijsting in steenarchitectuur, monumentaal en uiterst decoratief, van een terrein voor turnoefeningen en ruiterspelen, met vier paviljoens en poortbouwsels en daartussen rondom lopende galerijen, volkomen het product van een luxueuse vorstengril en als zodanig in de stijl van de rijpe Barok.

De rijpe tijd van de Barok heeft ook in het genre van de paleizen en voorname woonhuizen een aantal voortreffelijke bouwwerken geschapen. Voorbeelden zijn te vinden o.a. in de naaste omgeving van de oude stad in Wenen. Chronologisch vormt het begin het Liechtensteinse Gartenpalais, door Domenico Martinelli (16501718) in de jaren na 1697 gebouwd, met een halve cirkelvormige voorhof, door stallen omgeven, een streng, maar levendig geleed hoofdgebouw en een sierlijk paviljoen achterin de tuin. Tien jaar later volgde o.a. Fischers paleis Schwarzenberg, een meer villa-achtig breed, slechts anderhalve verdieping hoog gebouw, met fors uitstekend risaliet naar de tuinkant (waarachter de overkoepelde hoofdzaal is gelegen).

Oorspronkelijk was ook hier de oprijlaan symmetrisch omlijst door bijgebouwen. Iets verder naar de kant van de stad, op een dominerende plaats bovenaan een helling, verheft zich het door Hildebrandt van 1721-1727 gebouwde Belvédère-slot van'Prins Eugenius van Savoye, het meest volmaakte monument van laat-barokke geledingen-rijkdom, in een bouwlichaam, dat uit verschillende, naar het midden hoger wordende bouwdelen is samengevoegd. In de binnendispositie van de hoofdruimten zijn door de ongelijke hoogte van de ingangen aan de kant van de oprijlaan en aan de kant van het park, vestibule en trappenhuis op unieke wijze in elkaar vervlochten. In het eerste kwart van de achttiende eeuw heeft de rijpe Barok een aantal binnendisposities geschapen, die minder extreem zijn, maar niettemin indrukwekkend. In de regel streefde men er naar, door een dramatische opeenvolging de bezoeker steeds dieper onder de indruk te brengen van steeds wijdere, hogere en lichtere ruimten.

De meest frappante voorbeelden zijn de rijpbarokke trappenhuizen in Pommerfelden, Schleissheim, Würzburg, Brühl en Bruchsal, waar de aan weerskanten half cirkelvormig uitbuigende trappen, om een middendoorgang naar de tuinzaal, op de helverlichte overloop tussen de beide zalen van de bovenverdieping uitmonden (laatste voorbeeld omstreeks of na 1730 door Neumann gecreëerd).

Ook in de grote abdijgebouwen bevinden zich bijna overal monumentale trappenhuizen die naar een vorstelijke feestzaal op de bovenverdieping leiden. Een speciale opgave was in alle kloosters de bouw van een waardige bibliotheekzaal. Voor het onderbrengen van zoveel mogelijk boekenrekken werden de wanden meestal door een rondom lopend balkon in twee verdiepingen verdeeld. Hierdoor werd tevens het ruimtebeeld plastisch rijker. Wat betreft interieur en grandioze decoratie werden alle abdijbibliotheken overtroffen door de grote zaal van de keizerlijke hofbibliotheek in de Hofburg van Wenen, door Fischer von Erlach van 1725-1730 gebouwd, een van de meest volmaakte scheppingen van de barokke interieurvormgeving.

Bij een samenvattende terugblik op de grote bouwwerken van de Barok moet nog eens worden gewezen op de unieke wijze waarop het exterieur en de dispositie van het interieur met elkaar vergroeid zijn, op het organisch bijeenhoren van schaal en kern. Het duidelijkst is dit in de middenpartij, waarin altijd de belangrijkste vertrekken zijn ondergebracht. Hun ruimtelijke vergroting moest naar buiten noodzakelijk de vorm aannemen van een risaliet, waarmee tevens aan het gevelbeeld het noodzakelijke middenaccent werd verleend; ook in de opeenvolging van de overige vertrekken - door de zogenaamde enfilade van in de middenas doorlopende deurdoorkijken onderling verbonden - is het virtuele centrum van het gehele bouwwerk te onderkennen in het doorgaans uit twee verdiepingen bestaande hoofdvertrek. De compositie van een Barok-slot wordt bepaald door de hoofdas van het gehele ontwerp. Reeds in de oprijlaan wordt die as voorbereid en in de nabijheid van het hoofdgebouw door symmetrisch gegroepeerde bijgebouwen omlijst; vervolgens komt hij in het midden van het ’corps de logis’ het hoofdportaal binnen om tenslotte in de parkaanleg uit te lopen.

Bij de geleding en decoratie van de façade is opmerkelijk de doordachte economie in de verdeling en rangschikking van de accenten naar een zo effectief mogelijke climax in het middenrisaliet; bij de siermotieven is het de soms tot het uiterste opgevoerde variatie van vondsten van speelse excentriciteit. Deze stijl, vooral in het tweede decennium van de eeuw de gebruikelijke, kon op den duur niet in dezelfde richting voortgaan; vandaar dat een omslag moest volgen: de Régencestijl en de decoratie van het Rococo.

door Prof. Dr. M. Wackernagel.