Gepubliceerd op 11-11-2021

zode, zo, zooi

betekenis & definitie

I. v. zooien, zooitje, zootje (verwant met zieden: 1 wat gekookt wordt of is, kooksel; 2 menigte; hoeveelheid, meestal ong.):

1. een zo vis;
2. een zooi mensen, een hele boel; min. dat was daar een zooi of zooitje, een rommel, troep; rotzooi, plat.

II. zode, v. zoden, zootje (afgestoken stuk gras, graszode): zegsw. zie dijk.

< >