I. v. zijden, zijtje (1 grensvlak v. e. lichaam; 2 grenslijn v. e. figuur; 3 het boven- en ondervlak v. e. plat, dun lichaam; 4 bij mensen en dieren: sterk overgangsgedeelte tussen de voor- en achterkant van het lichaam; 5 ruimte in de richting van de zijde in bet. 4; in ‘t alg. richting; 6 fig. in verschillende opvattingen):
1. de zes zijden v. e. kubus; inz. de grensvlakken met uitzondering van boven- en ondervlak: de vier zijden van de kamer;
2. de driehoek heeft drie gelijke zijden;
3. de beide zijden van een blad; een bladzijde;
4. steken in de zij; de handen in de zij zetten; een zijde spek, spek v. e. der zijden van het varken; met een degen op zij;
5. op zij! uit de weg; op zij gaan; naar alle zijden rond kijken; van alle zijden komen toelopen;
6. iets ter zijde leggen, voorlopig als afgedaan beschouwen; iets op zij leggen, sparen; zet alle zorgen op zij, verdrijf; dat is zijn zwakke zijde, punt; iems. zijde kiezen, partij; iets van alle zijden beschouwen, fig. het voor en tegen overwegen; iem. v. e. ongunstige zijde leren kennen; familie van vaderszijde, van de kant van zijn vader; aan mijn groenezijde, linkerkant; aan iems. zijde strijden, met en voor iem. strijden; hij staat aan onze zijde, hij behoort tot onze partij; iem., een leger in de zijde aanvallen, flank; de lachers op zijn zijde hebben, op zijn hand; zijn beginselen op zij zetten, er niet de minste rekening mee houden; een gordijn op zij schuiven, terugschuiven; iem. op zij schuiven, verdringen; (toneel) ter zijde! niet tegen een medespeler gericht, maar tegen zich zelf en indirect tegen het publiek; scherts ter zijde, alle gekheid op een stokje; alles van de goede zijde opvatten, kant; van de zijde der regering, kant; van Katholieke zijde, uit Katholieke kringen; ik van mijn zijde heb geen bezwaar, wat mij betreft; iets ter zijde vernemen, indirect.
II. v., zijtje (weefsel uit de afgehaspelde draden van de cocons der zijderups): een lampekap van changeante (z. ald.) in zijde gekleed; zegsw. zie spinnen.