wenste, h. gewenst (1 toewensen; 2 een wens koesteren; verlangen):
1 iem. een zalig nieuwjaar wensen; ik wens u alle geluk;
2 ik wens naar uw komst, verlang; hij wenste te gaan; ik wens, dat hij komt; de behandeling der zieken liet te wensen over, d.i. was niet voldoende; niet veel, niets te wensen overlaten; iem. naar de maan wensen; wat wenst u, dame? (in een winkel); het is te wensen, dat; ja, als men ’t maar voor ’t wensen had; refl. zich van alles wensen; zich dood wensen.