Gepubliceerd op 11-11-2021

vlug

betekenis & definitie

I. m. vluggen (Z.-N. plug II).

II. bn., bw.; vlugger, vlugst (snel, gauw): vlug ter been zijn, een vlugge zwenking; de paarden liepen vlug; vlug wat! fig. vlug van begrip; een vlugge kop, vaardig in ‘t begrijpen; vlug in het rekenen; vlug kunnen leren; vlug zijn antwoord klaar hebben.

< >