Gepubliceerd op 11-11-2021

vertrekken

betekenis & definitie

vertrok, h. (1), i. (2, 3) vertrokken (1 anders trekken; 2 afreizen; 3 een plaats verlaten, verhuizen):

1. zijn gezicht niet vertrekken; hij vertrok geen spier;
2. met de trein, een boot vertrekken, u kunt vertrekken, weggaan;
3. vertrokken personen; vertrokken van A. naar M.