I. m. (het tillen): daar is een hele til aan; zegsw. er is iets op til, op ‘t punt van te gebeuren, op komst.
II. v. tillen, tilletje (1 duivenhok; 2 vogelknip; 3 brugje over een smal water):
1. de duiven fladderen om de til;
2. er zitten twee vinken in de til;
3. een til heeft een los middenstuk, dat, recht opgehaald, de passage verhindert; in deze bet. ook, tille.