m. en o. tabernakelen, tabernakels, tabernakeltje (Lat. tabernaculum = kleine taberna of hut, stulp: Bijb. tent, veldhut; loofhut; tent, waaronder de bondskist stond; R.-K. altaarkast in ‘t midden op de altaartombe: sacramentshuisje): zegsw. ergens zijn tabernakelen opslaan, er blijven, gaan wonen; ergens geen tabernakelen bouwen, niet voor geruime tijd blijven; iems. aardse tabernakel, het menselijk lichaam; iem. op zijn tabernakel komen, geven, ranselen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk