Gepubliceerd op 11-11-2021

tabernakel

betekenis & definitie

m. en o. tabernakelen, tabernakels, tabernakeltje (Lat. tabernaculum = kleine taberna of hut, stulp: Bijb. tent, veldhut; loofhut; tent, waaronder de bondskist stond; R.-K. altaarkast in ‘t midden op de altaartombe: sacramentshuisje): zegsw. ergens zijn tabernakelen opslaan, er blijven, gaan wonen; ergens geen tabernakelen bouwen, niet voor geruime tijd blijven; iems. aardse tabernakel, het menselijk lichaam; iem. op zijn tabernakel komen, geven, ranselen.

< >