m. stuurlieden, stuurlui (1 iem., die aan het stuur van een schip staat, zit, het bestuurt, ook in fig. verband; inz. scheepsofficier onder den kapitein; koopvaardij: scheepsofficier, die met het toezicht op het sturen en in ‘t algemeen met het toezicht op de navigatie is belast; bij de zeemacht tot in het begin der 20ste eeuw: dek- of onderofficier, die toezicht hield op het sturen, waarnemingen en peilingen deed enz.; 2 iem., die met goed gevolg een van zekere voorgeschreven examens heeft afgelegd):
1. eerste stuurman, officier na den kapitein; tweede stuurman, ondergeschikte officier, vervanger van den 1en stuurman: beiden worden aangesproken met m’nheer voor hun naam; spreekw. De beste stuurlui staan aan wal, a) zij, die in nood of gevaar zich in ‘t geheel niet weten te redden, oefenen aan wal de scherpste critiek uit, b) niets
gemakkelijker dan critiseren, als men zelf werkeloos toeziet; bij de koopvaardij worden de stuurlieden als eerste, tweede enz. stuurman onderscheiden; bij de zeemacht onderscheidde men opper stuurman, eerste, tweede, derde en vierde stuurlieden;
2. diploma's voor de rangen van derden, tweeden en eersten stuurman voor de grote vaart.