o. -en;
1. geld, dat men betaalt voor het staan (of: laten staan) op een bepaalde plaats: marktgeld: stageld betalen; stageld voor wagens, verschuldigd voor het niet tijdig lossen;
2. waarborggeld voor iets, dat men in leen of huur heeft: stageld voor het in huis hebben van spuitwater; 1 gld. stageld in de leesbibliotheek;
3. waarborggeld, deel van het loon van den arbeider, dat wordt ingehouden, doch zijn eigendom blijft, opdat de werkgever zekerheid hebbe van schadevergoeding b.v. bij plotseling vertrekken van de arbeiders: het bij de Rijkspostspaarbank als stageld gestort bedrag.