v. schelpen (1 [kalken] schaal van enig weekdier; 2 sieraad of gebruiksvoorwerp, dat een schelp nabootst; 3 gerecht in een echte of nagemaakte schelp opgediend; 4 bij verg. van lichaamsdelen of voorwerpen):
1. oesterschelpen; een pad met schelpen bestrooid ter verharding;
2. porceleinen schelpen met gebakjes;
3. na de soep kregen we een schelp(je);
4. een oorschelp; een ijzeren schelp, gietvorm; zie schulp.