I. m. -s; schaaf, om het ruwste v. h. hout weg te nemen: fig. er met de roffel overheen lopen, met de Franse slag afwerken.
II. m. -s; zekere trommelslag, bestaande in een zeer snelle herhaling van gelijkmatige korte slagen, met beide stokken afwisselend gegeven: de roffel slaan; zegsw. door de roffel gaan, door de spitsroeden gaan, terwijl de trom geroerd wordt; een roffel krijgen, a) een strenge berisping, b) Z.-N. slaag.