m. rangen (1 rij, reeks; plaats; 2 volgorde, orde; waardigheid; 3 stand):
1. de eerste, tweede rang in de schouwburg;
2. die officier is in rang bevorderd; opklimmen van rang tot rang; een hoge rang bekleden; een geleerde van de eerste rang;
3. alle rangen en standen waren op het ijs.