1 laadde over, h. o'vergeladen (de lading van een schip, trein, wagen enz. naar een ander overbrengen): goederen overladen;
2 overlaad'de, h. overla'den (1 te zwaar laden; 2 te veel werk opgeven; 3 [te] veel op iets brengen, leggen enz.):
1 een wagen overladen;
2 de jeugd, met werk overladen;
3 zich de maag overladen, te veel eten; iem. met weldaden overladen; een tafel overladen met boeken;
overlading
v. -en: overlading schaadt.