o. orakels, orakelen (Lat. oraculum van orare = spreken: 1 godsspraak, door priesters verkondigd inz. in bepaalde heiligdommen in de oudheid, waar de goden antwoord gaven op de tot hen gerichte vragen; 2 vraagbaak, raadsman, iem. van grote kennis en inzicht; 3 plaats, waar de orakelen werden gegeven; 4 het raadselachtige antwoord van het orakel; 5 gewichtige, haast onfeilbare uitspraak):
1. de orakelen waren bij de ouden hoog in ere;
2. het Delfts orakel, Hugo de Groot;
3. het orakel van Delphi;
4. de orakelen waren meestal voor dubbele uitleg vatbaar;
5. spreekwoorden als orakelen aangevoerd.