I. m. Lucifer; Lat. eig. lichtdrager:
1. de naam van den opperste der Engelen vóór de opstand (bij Vondel: Stedehouder Gods), later van de vorst der duivelen: Lucifer droeg de morgenster aan het voorhoofd;
2. de morgenster: Venus heet als morgenster Lucifer;
3. dichtk. drama van Vondel, waarin de val van Lucifer wordt voorgesteld: Lucifer lezen, Lucifer opvoeren; de Lucifer verscheen in 1654, later meenden sommigen er een politieke allegorie in te zien;
II. m. lucifers, lucifertje; in Engeland met de zaak uitgedachte naam van een strijkzwavelhoutje of -stokje; wrijfvuurhoutje: een doosje lucifers; vonkvrije lucifers; Zweedse lucifers (zonder phosphor).