I. o.;
1. kampplaats, strijdperk: zegsw. in het krijt treden, in het strijdperk treden, de kamp beginnen;
2. vroeger: gebied, jurisdictie: de crite van Brabant.
II. o.;
1. kalkachtige stof, naar het eiland Creta, calciumcarbonaat: rood en zwart krijt; doe wat krijt aan de keu; zegsw. bij iem. in het krijt staan, schulden hebben; met dubbel krijt schrijven, oneerlijk boekhouden; zie ook balk (1);
2. geol. derde aardformatie uit ’t secundaire tijdvak: Z.-Limburg is grotendeels in ’t krijt gevormd.