1. koperde, heeft gekoperd; met koper bekleden: een schip koperen, het dak van een koepel koperen;
2. bn.;
1. van koper: een koperen blikje, een koperen ketting, koperen vaatwerk; Bijb. de koperen zee, reusachtig koperen of bronzen waterreservoir van ±80 duizend l inhoud, rustende op 12 runderen, ten O. van Salomo’s tempel;
2. als van koper: de koperen ploert, (O. -I.) de zon; het koperen hemelgewelf in de woestijn;
3. twaalf en een half-jarig: de koperen bruiloft, 121/2-jarig huwelijksfeest; nog (volkst.): een koperen, een diender.