knoopte, h. geknoopt (1 vast of dichtknopen; 2 kunstig ineenvlechten, zeker handwerk):
1. zijn mantel dichtknopen;
2. een netje knopen, een beurs knopen; zegsw. iets in zijn oor knopen, zich. voornemen het gehoorde goed te onthouden (om er bij gelegenheid gebruik van te maken); iets aan elkaar knopen, verbinden.