zonk in, i. ingezonken (1 in iets naar beneden zinken; 2 fig. verslappen, minder worden; handel: in koers dalen):
1 de oever gaat hier inzinken;
2 het handelsverkeer is aan het inzinken.
inzinking
v. inzinkingen (1 het inzinken; laagte, inzakking; 2 lichamelijke, geestelijke verslapping; economische achteruitgang):
1 een inzinking van de bodem, verzakking;
2 de inzinking bij den zieke was onverwacht; de inzinking van ons economisch leven.