gaf in, h. ingegeven (1 iets iem. door de mond toedienen, doen innemen; 2 fig. iets iem. in zijn geest, zijn gemoed brengen: inblazen, inspireren):
1. iem. een poeder ingeven; z. paplepel;
2. wie heeft je dat antwoord ingegeven? doe, wat (of: zoals) uw hart u ingeeft.