I. bn. (1 in overeenstemming met de grondwet; niet strijdig met de grondwet; 2 van een staat: met een grondwet; op een grondwet gevestigd):
1. deze bepaling is niet grondwettig;
2. een grondwettige regering.
II. bw. (volgens de grondwet: zonder de grondwet te schenden): dat behoort grondwettig niet tot de bevoegdheden van een minister. Opm. Grondwettelijk en grondwettig verschillen in bet. 1; in bet. 2 zijn beide de vertaling van constitutioneel, en gelijk.