v. grachten (1 gegraven kanaal voor verschillende doeleinden: verbinding, verdediging; 2 de straat, de huizen langs een gracht; ook: de bewoners van een gracht):
1. een gracht graven;
2. ik woonde op de Heren gracht; een grachtje omlopen; de Keizers gracht was goed vertegenwoordigd; nog: Z.-N. sloot.