o. (het ontmoeten, het samenkomen, samenkomst): alleen gebruikelijk in: te gemoet (Z.-N. ook in ’t gemoet) b.v. iem. te gemoet komen, fig.
a) voorkomend bejegenen,
b) bijstaan, helpen, inz. geldelijk: te gemoet lopen, rijden enz.; iets te gemoet zien, b.v. enig antwoord afwachten; iem. iets te gemoet voeren, antwoorden.