gold, h. gegolden (1 een prijs opbrengen, kosten; waard zijn; 2 vermogen, van kracht zijn; in een bepaald geval van toepassing zijn; gewaardeerd worden):
1. het brood gold maar een stuiver; onderstaande artikelen gelden de vlg. prijzen;
2. handenarbeid heeft altijd meer gegolden dan arbeid des hoofds; artikel drie kan hier niet gelden, van kracht zijn; dat schot geldt niet, telt niet mee; zijn aanspraken laten gelden, ze laten wegen; ik wil die redenen laten gelden, als gegrond aannemen; zich doen of laten gelden, zijn invloed, gezag feitelijk doen gevoelen; nog: onpers. het geldt je leven, je leven staat op het spel; als het geldt te ..... als het er op aankomt; behalve wanneer het zijn eigen persoon geldt, het hem aangaat; gelden voor = van waarde zijn, van kracht zijn voor, bv. salariskorting geldt voor alle ambtenaren; gelden van = slaan op, gezegd kunnen worden van, bv. werkzaam is hij, dit geldt ook van zijn broer.