bn., bw.; geestelozer, -t (1 zonder geest of verstand, dom; 2 eenvoudig; geen verstandsinspanning vereisend; 3 zonder geest of vernuft)
1. een geesteloos man;
2. geesteloze arbeid, minder sterk dan geestdodend;
3. een geesteloos schrijver; een laffe, geesteloze satire.