Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie S
- snarenmaker
- snarenpijperij
- snarenspel
- snarrig
- snars, sners, snirs
- snater
- snaterachtig
- snateren
- snauw
- snauwachtig
- snauwen
- snauwerig
- snavel
- snavelkrokodil
- sneb, snebbe
- snebberen
- snebbig
- snebschip
- snedig
- snedigheid
- snee
- sneeg
- sneep
- sneer
- snees
- sneetje
- sneeuw
- sneeuwbal
- sneeuwballetje
- sneeuwbank
- sneeuwberg
- sneeuwblind
- sneeuwblindheid
- sneeuwbril
- sneeuwen
- sneeuwgans
- sneeuwgebergte
- sneeuwgors
- sneeuwgrens
- sneeuwhaas
- sneeuwhoen
- sneeuwhoenig
- sneeuwjacht
- sneeuwklokje
- sneeuwlawine
- sneeuwlinie
- sneeuwlucht
- sneeuwman
- sneeuwploeg
- sneeuwschoen
- sneeuwstorm
- sneeuwuil
- sneeuwvlaag
- sneeuwvlok
- sneeuwvogel
- sneeuwwater
- sneeuwwit
- sneeuwwolk
- snek
- snekrad
- snel
- sneldicht
- snelheid
- snelkoker
- snellen
- snelloper
- snelpers
- snelrijder
- snelschrijven
- snelschrijver
- sneltocht
- sneltrein
- snelvingerig
- snelvoetig
- snelvuur
- snelvuurgeschut
- snelzeiler
- snepper
- snerken
- snerpen
- snerpend
- snert
- sneu
- sneukelaar
- sneukelen
- sneuvelen
- sneven
- snezen
- snibbe
- snibben
- snibbig
- snijbank
- snijbiet
- snijbloem
- snijbonenmesje
- snijbonenmolen
- snijboon
- snijbord
- snijden
- snijdend
